door het luid geroep der matrozen werd zij echter schuw, dook onder eh verdween, toen de sloep reeds
gestreken was om jagt op haar te maken (*). Den 20*1»“ mei, met het aanbreken van den dag, zagen
wij in het O. Z. O. eene strook laag land: het was de lang te gemoet geziene kust van Nieuw-Guinea,
even bezuiden de noordelijke opening van de straat Prinses Marianne.
(*) De Orang-Badjo’s' verdeden de Indische zeeschildpadden in vier hoofdsoorten, door hen Kooht-an, Akomg,
Boko en R a toe genaamd,- buitendien onderscheiden zij nog eenige ondersoorten, wier kcnlccknncn echter alleen van
de klem-, van het minder dan gewone getal randschilden en andere, eeniglijk van het toeval afhangende bijzonderheden
ontleend zijn. De Koelit-an levert de beste karetbladen en is daarom het meeste gezocht. Het is de Chelonia ïmbricata.
De Aloeng levert insgelijks karet; doch haar schild, dun en van slechte hoedanigheid zijnde, wordt vee} minder geacht.
Tot welke systematische soort deze te brengen is, kunnen wij niet beslissen. De Boko, de gemeenste van allen, is
met eene zeer dunne schaal bedekt van geene waarde; deze soort is alleen goed om gegeten te worden. Het is de
Chelonia viridis. De Katoe, eindelijk, kenschetst zich door haar oneffen, zwart ligchaam en bijzondere grootte, welke
ruim het dubbele bedraagt van de andere soorten. Zij is gewoonlijk zeer v e l, en dit, benevens haar vleesck.zijn
de drijfvederen, waarom zij bij voorkomende gelegenheid vervolgd en gedood wordt: want schildbladen bezit zij hoe-
genaamd niet. Dit is de Sphargis inercurialis. '• ? . r
Hoe ongemeen talrijk de zeeschildpadden, inzonderheid de gewone, groene soort (Chelonia v ir id is ) , m die streken
zijn, blijkt, onder anderen, uit het verhaal, door Kapitein Flinders gegeven, in zijne O n td e k k in g s -r e is naar h e t
g ro o te Z u id la n d (Hollandschc vertaling, 2 D. bl. 304).
AANHANGS E L ,
behelzende een kort overzigrt omtrent den staat onzer geographische kennis
van de Molukken en der zoogenaamde Zuidooster-eilanden.
Over het geheel kan men zeggen, dat de eilanden, ten getalle van meer dan tweehonderd, welke tusscheu
Gclebes en Nieuw-Guinea, en de paralellen van 5° N. breedte tot 10° Z. breedte zijn gelegen, in alle opzigten nog
zeer onvolledig(bekend zijn. Van vele der grootere, zijn de kusten nog niet behoorlijk opgenomen, en van de meeste
kleinere is de ligging en het eigenlijke getal nog zeer onzeker. Dit blijkt uit alle kaarten en wordt door iedere nieuwe
astronomische bepaling bevestigd. Het verschil in lengte bedraagt dikwerf niet slechts minuten, maar zelfs graden,
gelijk, onder anderen, eenige der door ons in den loop onzer Schetsen opgegevehe voorbeelden aantoonen. Wij
zouden het getal zulker onzekerheden nog aanmerkelijk hebben kunnen vergroeien, indien dit tot wezentlijk nut voor
de zeevaart had kunnen geschieden; de opgaven daaromtrent, door ons in verschillende rapporten en onuitgegevene
kaarten aangetroffen, zijn echter dikwerf te zeer uiteenloopende en dragen die kenmerken van naauwkeurigheid niet,
pm tot eene beslissende uitkomst te kunnen leiden. Wij mogen dus veilig de onderhavige aardstreek als een ruim en
veelbelovend veld beschouwen voor geographische onderzoekingen in het algemeen: want verreweg nog gebrekkiger
dan onze hydrographische kennis, is die der binnendeelen van de bedoelde eilanden. Eenige weinigen uitgezonderd, is
ons van dezelve.alleen het uiterlijk aanzien bekend, in zoo verre slechts als zij zich bergachtig of vlak vertoonen. Hoedanig
echter de meer bijzondere gesteldheid van hunnen bodem en grond is , welke plantaardige en dierlijke voortbrengselen
zij bevatten, ja, door welke verschillende volksstammen zij bewoond worden: dit zijn voor ons even zoo
vele hoogstbelangrijke als duistere vraagpunten. Belangrijk mogen die vragen heeten, met slechts uit een wetenschappelijk,
maar ook en vooral uit een handel- en staatkundig oogpunt beschouwd. Een ieder, die onbevooroordeeld
daarover nadenkt, en het oog niet alleen op het tegenwoordige, doch ook op de toekomst gevestigd houdt, zal dit
gemakkelijk bevroeden.
Er zijn vooral eenige eilanden en groepen van eilanden, welker naauwkeurige bekendheid ons inzonderheid wen-
schelijk en nuttig toeschijnt. Wij stippen onder dezulken hier alleen aan: Gilolo, dat, onder de eigenlijke Molukken,
uithoofde zijner noordelijke ligging en aanzienlijke uitgestrektheid, het meeste belang inboezemt; en voorts de Aroe- en
Tenimber-eilanden, in het zuid-oostelijke gedeelte van het bedoelde gewest. De beide laatstgenoemde groepen worden
jaarlijks (gelijk reeds vroeger, bl. 1 2 2 , van de Aroe-eilanden, in het kort is aangeteekend) door een groot aantal
vreemde eilanders bezocht, en zouden uit dien hoofde, met der tijd, misschien gewigtig voor scheepvaart en handel
kunnen worden. Door het hernieuwen der oude betrekkingen met hunne bewoners, en door die betrekkingen meer
en meer aan te kweeken en uit te breiden, zonde de kans ontstaan van langzamerhand zooveel wetenschappelijke
kennis van deze oostelijke grenslanden onzer Indische Bezittingen te erlangen, als tot onfeilbaren maatstaf tot de
beoordeeling hunner materiële waarde zoude kunnen strekken. Dat dezelve tegenwoordig, naar evenredigheid, weinig
opleveren, is eene bedenking, die niet in aanmerking kan worden genomen. Bijaldien hunne bewoners even beschaafd
waren als de Javanen — en zullen zij tot dien trap van beschaving niet kunnen gebragt worden? — indien zij,
gelijk dezen, gedurig tot den arbeid werden aangespoord en de door hen aangewende moeite steeds billijk beloond
zagen, zouden dan de bosschen en wildernissen, welke zich thans vaak tot het zeestrand uitstrekken, niet weldra
gedeeltelijk verdwijnen en voor winstgevende vruchtbare velden plaats maken? De aard der menschelijke natuur laat
zulks met grond veronderstellen. Sprekende bewijzen van snellen vooruitgang, zonder aanwending van geweld hoe