422
bijwijven in zijn Harem op nahoudt. — De oudste zoon van den Sultan, of opvolger van den troon,
gewoonlijk Soelihdn moéda (jonge Su ltan ) genaamd, bezit meer gezond verstand, doorzigt en vastheid
van karakter, dan zijn zwakke vader, maar is tevens veel gestrenger, dikwerf wreed jegens zijne onder-
hoorigen, en daarenboven een werkelijk of schijnbaar naauwgezet Moslem. Zijn eigenlijke naam is
Pangêran Abdoel-Rahmèn; doch volgens zijnen rang voert hij dien van Pangêran Rètoe. Hij schijnt
weinig behagen te vinden in de hertenjagt, welke anders, benevens het bezoeken der diamant-mijnen,
tot de gewone uitspanningen der Banjeresche grooten behoort. Elk lid der vorstelijke familie heeft
zijne eigene diamant-gronden, welke de ouders ten deele reeds bij hun leven aan de kinderen schenken ,v
of die zij als gunstbewijs van den Panembahan ontvangen; even zoo bezit ook schier elk zijne eigene
jagtvelden; die van den Sultan en Pangêran Mangkó Boêmi zijn zeer uitgestrekt. Met de staatkundige
gesteldheid van het land, zijne natuurlijke hulpbronnen, den zedelijken en stoffelijken toestand zijner
bewoners en hunne betrekkingen met vreemden: met al deze gewigtige inwendige belangen van hun
rijk, bemoeijen zich de prinsen weinig of niet, en geen hunner legt veel lust aan den dag, om vreemde
landen te bezoeken, de zeden en gewoonten van andere volken te leeren kennen en nuttige kundigheden
te verzamelen. »Aan groote heeren past het niet, te werken; die moeten zich alleen vermaken,” is de
grondstelling van Sultan Adam: eene leus, die gretig door al de leden zijner familie omhelsd en nagevolgd
wordt.
De bevolking van Martapoera kan men op ongeveer 5000 zielen begrooten. De grond heeft daar
zijne moerassige gesteldheid verloren en vertobnt zich vast en droog, met voet- en rijpaden naar de
oostelijke en zuidelijke heuvel- en bergachtige streken. De meest gewone wegen vindt men op
onze bijzondere kaarten van »Martapoera en een g e d e e lte d e r L aw u t-la n d e n ” door gestipte
lijnen aangeteekend. Alvorens echter de hoofdplaats van den Sultan voor goed vaarwel te zeggen,
achten wij nog de volgende bijzonderheden vermeldingswaardig. De Dalam, gelijk de vorstelijke woning
daar heet, ligt digt aan de rivier, en heeft voor zijnen hoofdingang, aan den zuidkant, eene groote
grasvlakte, door enkele planken en bamboezen huizen van Pangeran’s omgeven. Op dit plein of
Aloen-aloen, ontwaart men een open gebouw (Pasêban), tot vergaderplaats bestemd, van hetwelk
eene ophaalbrug over de palissadéring van den Dalam heenloopt, langs welke brug, bij plegtige gelegenheden,
de Sultan in die openbare vergaderplaats afdaalt. Niet ver van daar staat een groote vlagge-
stok, aan welken somtijds eene gele vlag wappert, zijnde ook, bij deftige bezoeken, de stoel van den
Sultan met geel — de hofkleur (*) — geverfd lijnwaad of laken overtrokken. Aan den zuidkant van
het Aloen-aloen, op den afstand van omtrent duizend schreden van den Dalam, ligt het luchtige en
ruime huis en de tuin van den Resident, welke gronden, tot dat einde, bij contract, door den Sultan
aan het Gouvernement in eigendom zijn afgestaan. Europeanen, welke den Sultan hunne opwachting
maken, worden van daar gewoonlijk in eene oude kales, door 8 of 12 menschen voortgetrokken,
namens den vorst afgehaald en meestal door een’ zijner zonen te paard begeleid, terwijl de bezoekers
aan den ingang van de »Receptie-zaal,” door den Sultan-zelven vriendelijk begroet worden. De vreemdsoortige
uitmonstering van dat vertrek is bereids in ruwe trekken door ons geschetst; wij vermelden
(*) Zie bl. 230.
nog, dat, zoodra men binnen de wijde opening van de ontredderde palissadéring heeft voet gezet, men
wordt verrast door eene eerewacht, uit een veertigtal inlanders bestaande, welke in twee gelederen
geschaard, barrevoets, doch met eene kleeding uit den tijd van het Engelsche tusschenbestuur, namelijk:
roode rokken en witte broeken, die, even als de wille pluimen op de half versleten sehako’s, er vuil
en smerig uitzien — onder het roeren der trom, hun meerendeels verroest en onbruikbaar Europeesch
geweer presenteren. — Het hof daar — wanneer er die naam voor gebruikt mag worden — is niet
gemakkelijk van zijne oude vooroordeelen en slechte gewoonten af te brengen en tot het aannemen van
betere vormen en menschelijker beginselen te bewegen. Vandaar ook het heimelijk voortbestaan van
misbruiken, strijdig met de bepalingen der verdragen, welke bij onderscheidene gelegenheden met
hetzelve door de Nederlandsche regering zijn gesloten.- Doodstraffen, zonder voorkennis van het
Gouvernement, ligchamelijke verminkingen, bij de hartstogtelijke en ongevoelige Mohammedaansche
heerschers zoo, gewoon, de Talian’s (*) of hatelijke verbodswetten omtrent het verkeer van sommige
landgedeelten met anderen, of het betreden van jagtvelden, en diergelijke wreede en willekeurige
handelingen meer, zijn bij die verdragen, binnen het gebied des vorsten, ten eenemale afgeschaft en
verboden; en toch hebben wij meer dan eens bij onze jagttogten, op een gespannen touw gestooten,
waar eene houten kris of klewang en een blok hout aan waren vastgebonden, ter waarschuwing, dat
niemand, zonder verlof, zoodanig touw mogt overschrijden, op straffe van de handen afgekapt of gekrist
te worden.
Vermits het land tot Martapoera zich slechts onbeduidend boven de oppervlakte der zee verheft en er
meer open en droog is, schijnt het klimaat er gemiddeld zelfs eenigzins warmer te zijn, dan te Banjer-
masing. Onze thermometers teekenden den 18'lcn october, bij heldere lucht, des ochtends te 9 ure, 27°5,
te 10 ure. 30°2, te 1 ure, na den middag, 33°4, en te 2 ure 34°8 centigraden. De Overste von
Henrici heeft, insgelijks in de maand october, de volgende thermometer-stauden te Martapoera waargenomen:
’s.morgens te 6 ure, omstreeks 24°, te 1 ure, na den middag, 35°—36°5, en ’s avonds
8 ure, 30° centigraden.
Den 20slcn october ondernamen wij eene voetreis naar de diamant-mijnen van Oedjoeng-moeroeng,
Soengi-roentai, Soengi-pinang en Goenong-lawak, allen digt bij elkander en slechts eenige uren ten
zuiden van Martapoera gelegen. De landstreek, welke wij doortrokken, was vlak en veelal met laag
hout begroeid, tusschenbeide door eene grasvlakte van alang-alang of door.eene lèdang afgewisseld.
Water was schier nergens te vinden, uitgezonderd in eenige kleine rivieren, terwijl de beddingen van
anderen geheel droog waren. Omtrent een half uur vóór dat wij de Kampong Oedjoeng-moeroeng
bereikten, kwamen wij aan eene met alang-alang begroeide plaats, waar groote hoopen aarde naast eene
menigte ingestorte kuilen lagen: het waren oude diamant-groeven, die sedert twee jaren niet meer bewerkt
werden. Zij behoorden den Pangêran Mangkó Boêmi, bragten echter weinig op, en werden uit dien
hoofde verlaten. Sedert dien tijd wordt, ten behoeve van dien prins, met dubbelen ijver te Oedjoeng-
moeroeng en Soengi-roentai naar diamanten gezocht. De voornaamste mijnen van den Sultan en diens
(*) Van tdli, een to u w , ko o rd ; dus talian zooveel als g eb o n d en of g e slo ten .