jaarlijks eene hoeveelheid van ongeveer vijftig pikols (*) was verzameld worden, en schier het dubbele van
dit getal rondsom de meer noordelijk liggende meren Limot en Ganting. Berekent men nu den pikol
tegen ƒ 5 0 , dan zoude de waarde dezer hoeveelheden eene som van zevenduizend vijfhonderd gulden
bedragen. Aan damar zouden de bosschen, bij genoemde meren, gemiddeld zestig tot zeventig pikols
in het jaar opleveren. De prijs dezer natuurlijke harsen verschilt naarmate der soorten, van welke er
twee vrij menigvuldig en het belangrijkst voor den handel zijn, namelijk: de ddmar poétih (witte
damar) of ddmar mdta koetjing (-}*), zoo als deze soort in het Mzar-Maleisch heet, en de ddmar
rdsak, aldus genaamd naar den boom, die haar voortbrengt. De eerstgenoemde is het hoogst in prijs,
en geldt van vijftien tot twintig centen de gantang (($). Yersch zijnde, heeft deze hars een bijna wit of
geelachtig wit, half doorschijnend, en op de breuk glasachtig aanzien, is zeer ruw op het gevoel en,
wegens de vele kleine holligheden en luchtblaasjes, zoo ligt, dat zij op het water drijft: zij wordt daarom
het voordeeligst in de west- of regenmoeson, wanneer de bosschen meer of minder zijn ondergeloopen,
ingezameld. Op andere tijden gaat, uithoofde harer broosheid, te veel tusschen de dorre bladeren en
het ruig des bodems, bij het af halen verloren. De boom, welke deze hars voortbrengt, is door den
Heer Korthals, in de afdeeling Botanie dezer V e rh a n d e lin g en , onder den naam Hopea sangal beschreven
en bij de inboorlingen langs de Doeson en de Soengi Bejadjoe onder dien van Sangal
bekend. Zijne dikke, ruwe en bij oude stammen meestal sterk gebarsten schors, laat zich gemakkelijk
afschillen, en wordt uit dien hoofde somtijds tot het dekken der huizen in de boschvelden
gebezigd. De tweede belangrijke damar-soort, door de Dajakkers ter zuidkust van Borneo, njdting
rdsak genoemd, komt insgelijks van een’ hoogstammigen boom uit de familie der D ip tero c a rp e a e ,
en werd door den Heer Korthals, onder den naam Relinodendron rassak, beschreven en afgebeeld (Jf).
De hars van dezen boom is licht rood, somwijlen geelachtig rood, doorschijnend, en zwaarder dan
water, in hetwelk zij bijgevolg zinkt, en om die reden alleen in de oost- of drooge moeson verzameld
wordt. Wanneer de weêrsgesteldheid gunstig is, kan men somtijds van denzelfden boom twee- of driemaal
in het jaar dómar inzamelen. Volgens het zeggen der inlanders vindt men weleens klompen ter
zwaarte van 20—30 oude ponden. Tien of elf gantang’s kosten 1 soekoe, zoodat de gantang op 5—6
centen te staan komt. De Dajakkers, zoowel als de Mohammedaansche inlanders, gebruiken deze en ( *§)
(*) De pikol bevat aldaar 150 kdtVs of katjes; op andere plaatsen van den Indischen Archipel slechts 100.
Ook de katjes verschillen op de onderscheidene plaatsen.
(d-) Letterlijk: k a tte n -o o g e n h a r s , eene henaming, waarmede ook de Bejadjoe-Dajakkers haar bestempelen:
njdting mata poesa. ISjdting is in de taal van dien volksstam de collective naam voor de boomharsen, even als
ddmar in het Maleisch.
(§) Gantang is eene maat, veelal uit oude bladscheeden der nibong- en pinangpalmen bestaande. Honderd dezer
gantang’s worden aldaar voor d r ie pikol’s gerekend. »In goedkoope tijden,” zeiden mij de inlanders bij de
Dano Babai, »geven wij vier gantang’s van deze hars voor 1 soekoe ( = 6 0 centen), doch wanneer de inzameling
schaars uitvalt, niet meer dan drie voor 1 soekoe.” Op Java en Sumatra is in de laatste jaren. de prijs van de
witte dâmar zoodanig gestegen, dat 25—30 gulden voor den pikol (van 100 katjes of 125 oude ponden) werden
betaald. De Chinezen bezigen haar tot het maken van vernissen, en de inlanders, na haar met was gesmolten
te hebben, beschilderen met dit mengsel witte stukken katoen, die zij vervolgens in zwarte of roode verf dompelen
[kdjin batikh).
(*) Zie de afdeeling Botanie van dit werk, p. 5 6 , Tab. 8.
de volgende dèmar-soorten vrij algemeen ter verlichting hunner woningen, ten welken einde zij haar
fijn stampen, droogen en in nipa- of pisangbladeren wikkelen, of er ook wel dunne bamboezen kokers
mede vullen, en ze alsdan als fakkels ontsteken. Fijn gestampt en met olie vermengd, bezigen zij
haar bij het breeuwen hunner vaartuigen. Ook elders worden deze harsen tot hetzelfde doel, in stede
van pik, gebezigd, en uit dien hoofde in groote hoeveelheden van Banjermasing naar Soerabaja,
Makassar en andere kustplaatsen vervoerd. Naast de ddmar rdsak, zijn nog de volgende verwante
harsen meer of minder gezocht, namelijk: eene dof bruine soort met gele vlammen en stippen, door de
handelaren dikwerf ddmar itam (zwarte d amar), doch door de Banjerezen ddmar kaloéloet, en
door de Bejadjoe’s njdting tampoéreb (*) genaamd; eene insgelijks zware, weinig doorschijnendheid,
doch eene zeer glanzende breuk bezittende soort, njdting lendang, welke hars dikwerf in onregelmatig
ronde of platachtige stengen gevonden wordt, licht of bruinachtig geel van kleur is en, volgens
de berigten der inlanders, van een’ grooten boom komt, die uitsluitend in de hoogere streken groeit.
Met deze ddmar in hoedanigheid overeenkomende, doch eenigzins verschillend van tint, welke van het
geel-roode tot in het bruinachtige trekt, is de njdling mahambong het voortbrengsel eener hoog-
stammige Hopea, die buitendien een zeer deugdzaam timmerhout oplevert, dat onder den naam kdjoe
balangeran bij de inlanders bekend is. Verwante hars-soorten zijn verder de njdting oepak en
njdting njdroe; de laatste is dikwijls fraai bruin-rood en halfdoorschijnend. Eindelijk moeten wij nog
melding maken van eene witte, ligte en op het water drijvende verscheidenheid, njdting palepek
geheeten, die veelal in knobbelige klompjes voorkomt, en door den Heer Korthals als het voortbrengsel
van jonge Sangal-boomen wordt beschouwd. Deze soort schijnt voor het overige niet zoo overvloedig
te zijn, als de njdting mdta-poesa, en wordt ook minder geacht, omdat zij moeijelijk brandt en bij
het branden knapt. Vóór den verkoop vermengen de inboorlingen vaak beide met elkander; de meeste
overige gele en bruine soorten zijn ten naastenbij van denzelfden prijs, als van de ddmar rdsak is opgegeven.
— Naast deze boomharsen en het bijenwas komt, als handelsartikel, de bindrotting in aanmerking,
waarvan elk jaar door de bewoners van de Dano Babai en der omstreken, ongeveer 10,000
bossen, meest aan Chinezen te Banjermasing, afgeleverd worden. De hoeveelheid bindrotting, welke
jaarlijks van Banjermasing wordt uitgevoerd, is inderdaad verbazend en wordt op meer dan een millioen
bossen berekend.
In den namiddag van den 31sten augustus kwamen drie lange kano’s, met een veertiental Dajakkers
van Sieang, de Doeson opvaren, en bleven, naast onze praauwen, bij de Dano Babai, omstreeks een
uur vertoeven. De kano’s dezer, ver in het bergachtige gedeelte der binnenlanden te huis behoo-
rende, lieden, waren oud en slecht, en in verhouding tot hare lengte vrij smal. Zij hadden geene
overdekking, doch in iedere kano lagen eenige zamengerolde kadjang’s (-f), die waarschijnlijk bij
zware stortregens en gedurende den nacht over de booten werden uitgespreid. De kano’s bevatteden
daarenboven onderscheidene fijne rottingmatten, alsmede blaasroeren en kokers met vergiftigde pijltjes,
. (*) Naar eene kleine soort van bijen, die voedsel uit deze vloeistof trekkende, haar vlijtig bezoekt, en van
buiten in de harsklompen kleine holligheden en ronde gangen maakt, van welke sommige tot aan de gespleten schors
van den boom doorloopen.
(-J-) Zie bladz. 336.
Lans- en Volkenkunde. 92