•was het dorpshoofd, Hak al (*) Kendct, van de Kampong Palokan, ongeveer één uur boven den mond
en op den linker oever der Nagara-rivier, dus op des Sultans grondgebied gelegen, tegen dien vorst
opgestaan, aan wien hij de verschuldigde schatting niet meer wilde betalen. De Sultan, boe ook door
deze weigering beleedigd en vertoornd, was onmagtig om dit weêrspannige opperhoofd tot zijn’ pligt
te brengen, en verzocht daartoe de hulp der Nederlandsche regering. Zij werd hem door dén
Resident verleend. Eene afdeeling Gouvernements-troepen, met een aantal gewapende inlanders versterkt,
trokken, onder aanvoering van een’ Kapitein en een’ Luitenant, naar bet middelerwijl, door
opgeworpene aarden wallen en paalwerk verschanste dorp Palokan, hetwelk door hen, te water en te
land, werd aangetast, vermeesterd en verwoest. Een gedeelte der onlvlugte bevolking vereenigde zich
later onder een ander opperhoofd; en deze Bakal stichtte alstoen, aan de overzijde der Doeson, een
nieuw dorp, hetwelk van lieverlede is toegenomen, en thans, ter eener zijde met Banjermasing, en ter
andere met de hoogere streken der Nagara-rivier en van de Doeson, een’ zeer levendigen handel drijft.
Aan het boveneinde van dit dorp, door de bewoners eenvoudig Kampong Pekoèmpai (het d o rp d e r
Pekoempaijers) genoemd, werd vervolgens eene Nederlandsche sterkte opgerigt, in de wandeling
»fort Marabahan” (-f) geheeten. Deze sterkte vormt een’ regelmatigen vierhoek, is van eene. gracht
omgeven, en als den sleutel te beschouwen van de vaart langs de Doeson- en der Nagara-rivier.
Tijdens onze reis bestond de bemanning van dit .fortje in eèn’ tweeden Luitenant, twee Europesche
korporaals en in vier-en-twintig Javaansche soldaten. De hoekbastions waren met vier lange achtponders
gewapend. Niet ver van de sterkte woonde een Gouvernements Posthouder, belast met de
civiele zaken, en vooral met het innen der hoofdgelden en der Transito-regten, welke van de, uit en
naar de binnenlanden van het Nederlandsche gebied, doorgevoerd wordende koopgoederen geheven
worden. Gemiddeld beloopen die heffingen omtrent ƒ 2 0 0 0 ’s maands. In het jaar 1834 bedroegen
zij f 25901.72 ets., welke som hoofdzakelijk. uit de navolgende inkomsten verkregen werd, als:
1.) Ho o fd g e ld en van alle volwassene, mannelijke inlanders; 2.) R e g te n van stofgoud, ijzer, bind-
rotting, pagaaijen, damar, vogelnestjes, was, kleedjes, katoen, zout, welriekende houten, matten,
houten schotels, kano’s, rijst,, drakenbloed, garen en touw van de plant rdmi ($), sirih-doozen en
wat dies meer zij.
Aan den overkant van het fort Marabahan ontwaart men den meer dan honderd meters wijden
mond der Soengi Nagara, of ook wel Soengi Margasari genaamd. Deze, ver uit het N. N. O. komende
en in de hoogere streken vrij sterk bevolkte rivier, is door de Leden der Natuurkundige Commissie niet
bezocht; doch door den Overste von Henrici omstreeks vijf-en-twintig geograpbische mijlen opgevaren.
Wij zullen de voornaamste bijzonderheden, uit het door hem gehouden dagboek, hier mededeelen. (*§)
(*) Of Bakel, en somwijlen met een voorzetsel Penbakel genoemd (Javaansch Bekel), is de titel van een opperhoofd
van den tweeden rang, hét beheer over een dorp of eenige bij elkaar liggende gehuchten hebbende.
(-J-) Zamengetrokken van Moewara Bah an , den naam der uitmonding van de Nagararrivier, waaraan het tegenoverliggende
fort den zijnen ontleent. Moewara beteekent: uitmonding,., u itw a te r in g van eene rivier.
(§) Soort of soorten van het geslacht Boehmeria, uit wier schors, op vele Oost-Iridische eilanden, eene fijne en
zeer duurzame vezelstof bereid wordt, die, even als vlas en hennep, tot het weven van kleedingstoffen, het vervaardigen
van touwwerk, netten en dergelijken gebezigd wordt. Zie, onder anderen, de In d isch e Bij, I. p. 401 en 482.
Wanneer men de Soengi Nagara, met eene roeischuit, ruim één uur is opgevaren -—teekent gemelde
officier aan — ziet men, ter regter zijde, niet ver van elkander; twee uitwateringen, die zich, eenigzins
meer landwaarts af, in ééne bedding tot eene kleiné rivier vereenigen, door de inboorlingen Soengi
Palokan of Palaukan genoemd. Tusschen die twee kleine rivierarmen lag voorheen het aanzienlijke
dorp van denzelfden naam, dat, in 1824, tegen den Sultan van Banjermasing in opstand kwam, doch,
in het daarop volgende jaar, met behulp der Nederlandsche wapenen, hernomen en geheel vernield
werd. De plaats, waar het eenmaal stond, is thans met gras en struiken begroeid. De oevers der
Soengi Nagara zijn voor het overige, even als'die der Doeson op gelijke geographisebe breedte, laag
en vlak, vertoonen hier en daar opene plekken van oude en. ook enkele van nieuwe ladang’s, achter
welke zich vrij hooge bosseben verheffen, terwijl deze op andere plaatsen de boorden der rivier bezoomen.
De éerste noemenswaardige Kampong is Margasari (*), gelegen aan beide de oevers, omtrent de uitwatering
eener kleine zijrivier, Soengi Maroempieauw genaamd. Dit dorp bestaat uit een honderd-en-
twintigtal huizen, en heeft eene bevolking Yan 600 of 700 zielen. De meeste woningen zijn van een
ellendig aanzien, doordien het volk, gelijk overal, waar het willekeurig gezag van een Oostersch’ heerscher’
de eenige wet is, gedurig aan allerlei kwellingen en geweldenarijen is blootgesteld, welke ten gevolge
hebben, dat het geheel verarmt, tot volstrekte onverschilligheid, en ten laatste tot die mate van ontevredenheid
overslaat, dat het met ter woon opbreekt en naar elders verhuist. De Kampong Margasari
behoort in eigendom aan den Pangêran Mangkó Boêmi, oudsten broeder van den tegen woord igen
Sultan Adam,' heffende die prins niet alleen belasting van de bewoners, maar ook tolgelden van de
koopwaren, welke langs de, tegenover zijne woning, in de Nagara-rivier uitstroomende Soengi Maroempieauw,.
op- en afgevoerd worden. Het hoofdgeld bedraagt, gelijk schier overal binnen het gebied
van den Sultan, ƒ 5 zilvergeld voor elk’ volwassen inlander, en ƒ 2.25 cis. voor een’jongen. Buitendien
heeft de vorst regt op een gedeelte van den rijstoogst en op eenige andere voortbrengselen, terwijl
daarenboven de lagere hoofden zich nog alle mogelijke knevelarijen en afpersingen op het onwetende
volk. veroorloven. —=■ De reeds genoemde kleine zijrivier Maroempieauw, welke aan den oostkant in de
Soengi Nagara uitstroomt, een half uur opvarende, komt men aan een gehucht van denzelfden.naam;
twee uren van daar ligt een ander gehucht, Babongan genaamd, en niet ver hooger, verdeelt zich de
rivier in twee armen, die zich op een’ afstand van omtrent twee uren weder vereenigen; digt bij deze
vereenigiug ligt de Kampong Gadong. Van dit dorp loopt een landweg over de gehuchten Prigi,
Tamberangan, Moening, Benowa en Soengkai naar Martaraman, welken weg men in derdehalven dag
te voet kan afleggen.
Er bestaat bij de inlanders eene overlevering, dat, langen tijd geleden, in de omstreek van Margasari
een aantal Hindoes (Orang Kling) zoude hebben gewoond, en dat van die vreemdelingen de zware
gouden ringen en de, op onderscheidene wijze geslepene edelgesteenten afkomstig zijn, welke daar in
de aarde gevonden worden. De gesteenten bestaan in: carniolen, saffieren, amethisten, chrysoberylen,
. (?) Déze naam zoude, volgens eene aanmerking van den Overste von Henrici, eerst van dateren tijd dagteekenen,
en voor dien van Marabahan, aan dit dorp gegeven zijn. Marga beteekent: d is tr ik t, la n d s t r e e k , en in het
Javaansch, even als in het Sanskrit, w e g , p a d ; sari beteekent in het oud Javaansch of Kawi: b lo em , fra a i,
uitm u n ten d .