genoemd Tijd sch rifty p. 195, en R e isen d u reh J a v a , p. 188, Tab. 15; Bleekëry. ».Bezoek!van
den Tankoeban-Praboe, na de eruptie van den 27*“’" mei 1846,” in het T ijd sch rift voor N é ê rla n d ’s
Indiè', 1846, II, p. 565.
DE T JO E R O E K P EN G AN T EN .
.p i . L x x vm .
Aan de westelijke helling van den Goenong Tankoeban-prahoe, niet ver beneden zijnen afgeknottén
en breedentop, ontspringt de rivier Tjimahie, die aanvankelijk haren Joop, west-en zuidwaarts, door
een wijd en vlak , dal neemt, dat tusschen gemelden vulkaan en den scherpkantigen bergrug van den
Goenong Boerangrang is gelegen. Te midden van dat, met hoog en digt bosch bedekte dal, vormt
die rivier een fraai meir, Lembang Tjimahie genaamd, in welks kalm en helder water zich de toppen
van den Boerangrang spiegelen,, en dat vaak door wilde runderen (Bos sondaicus), rhinocerossén en
verschillende watervogels bezocht wórdt (*). Na genoemd hoogdal verlaten te hebben, vormt dé
Kali Tjimahie, in haren verderen loop, langs den zuidkant van het Tankoeban-prahoe-gebergte, onderscheidene
watervallen, van welke de Tjoerock Penganten(f) wel niet de hoogste, maar toch de schilderr
aqhtigste is. Daar stroomt de rivier door een diep en naauw dal en stort zich, nagenoeg lpodregt, langs
eenen, rotswand van trachyt, ter hoogte van omtrent honderd voeten, in twee dikke stralen van sneeuwwitte
vlokken, naar beneden. De stofwolken van water, welke aan den voet, van den donkeren eta
schier half cirkelvormig uitgehoolden rotswand, onophoudelijk opstijgen en de stroom, die met klotsend
geweld neêrvalt, bieden, in dat eenzame en woeste oord, den bezoeker een belangwekkend natuurtafereel.
UITBARSTING TAN DEN GOENONG GOENTOER.
PI. LXXIX.
De Goenong Goentoer of Goenong Ago.eng (§) is, onder dé Javaansche vuurbergen, een der werkzaamste
en wordt, in dat opzigt, misschien alleen door den Goenong Lamongang, in het .oostelijk
gedeelte van het eiland gelegen, nogi overtroffen. Van de negentien of twintig uitbarstingen, Sedert
het begin, dezer eeuw, van den Goentoer bekend, zijn sommige, die door hare hevigheid bij >de
omwonende bevolking angst en schrik verspreid of in tuinen en velden veel schade aangerigb hebben,
min of meer uitvoerig geboekstaafd. Men zie dienaangaande, omtrent de hevige uitbarstingen in
1803, 1818, 1829, 1840, 1841 en 1843: Horsfield, in de V e rh a n d e lin g en van h e t Bata>viaasch
G en o o tsch ap , VII, n°. 3; Reinwardt, in dezelfde V e rh a n d e lin g en , IX, p. 25, en in,het In d isc h
(*) Zie PI, 74 ,en PI. 77. , Behalve ylugten van wilde eende.n (Anas superciliosa).,, natn ik daar ,pok vrij menigvuldig
Podiceps phiJippensis en eene nieuwe, soort van meerkoet waar, welke door Dr. Horsfield verkeerdelijk onder
den naam van Fulica a tra, in de T r a n s a c tio n s o f th e L in rie a n S o c ie ty , X1H, p. 1 9 7 , is aangeduid geworden.
Ik bestempelde haar niet den naam van Fulica lugubris. Zij is aanmerkelijk kleiner, dan de F. a tra , geheelleisteen-
zwart, met slechts speuren van wit aan de punten der slagpennen van den 2dcn rang; schild op het voorhoofd, melkwit
en tot op het midden van den schedel zich uitstrekkende; bek, van de mondhoeken, 0,034 met. lang, en aan den
wortel 0,014 met. hoog. .
- ( t ) Tjo$ro$k. beteekenl: w a te r v a l, p e n g a n ie n , v e r lo o f d e ; dus beide woorden, zooveel.als het b ru id s p a a r .
($) Agoeng beteekent: g ro o t (vooral ook in figuurlijken z in ), goentoer, d o n d e r.
Magazijn, 1845, nö. 1, p. 28; het Tijdschrift Cybcle, n°. 7; Jungbuhn, in het T ijd sc h rift voor
N e ê rla n d ’s ln d ië , 1 8 4 3 ,1, p. 210—219, en in het In d isc h Magazijn, 1 8 4 4 ,1, p. 332, met eene
plaat, die door hem, te gelijk met vertalingen zijner zoo even aangehaalde berigten, ook in Lüdde’s
Z e its c h rift fü r v e rg le ic h e n d e E rd k u n d e , IV, p. 1 J8.eo 417, is,medegedeeld.
De door ons, den 28stcn augustus 1832, waargenomene uitbarsting, heeft insgelijks aanmerkelijke
verwoestingen ten gevolge gehad, die zich vooral in de indigo-plantaadjes van Tegalredjo en Tegalasari,
en in sommige koffij-aanplantingen van het distrikt Leles hebben doen gevoelen; In sommige oorden
deélde ons weinige dagen na die gebeurtenis, de Adsistent-Resident Nagel mede — zag men den bodem
wel drie duimen hoog met zwart zand en lava-brokken bedekt, en hadden deze uilgeworpene stoffen
schier alle bladeren der kultuur-gèwassen gezengd of vernietigd. Te Djamboedipa, aan de; zuidzijde
yan het Tankoehan-prahoe-gebergte, alwaar wij ons destijds bevonden, dus op den regtlijnigen afstand
van ongeveer zeven geographische mijlen van den Goenong Goentoer, vertoonde zich dat trotsche
natuurverschijnsel óp de volgende wijze. Vóór 8 ure des ochtends, toén de uitbarsting begon, was
de lucht zeer helder en klaar; geen wolkje was aan hét uitspansel zigtbaar, schier geene beweging in
den dampkring te bespeuren. Tegen 8 ure zagen wij eensklaps in het zuid-oosten, eene dikke, zwart-
graauwe rookzuil opstijgen, die zich met groote snelheid, schijnbaar loodregt, tot eene verbazende
hoogte verhief. In den beginne teekendé zij zich aan den zuivëren, licht blaauwén hemel scherp
af; doch langzamerhand verbreedde en verdeelde zich hare bovenhelft in onderschèidene lange,
waterpasse strepen, in eene westelijke rigting. Onze teekening poogt dat gezigt terug te geven. Deze
donkere rook- of aschstrepen spreidden zich nu meer uiteen en vormden een’ blaauw-graauwen nevel,
die weldra alle oostelijke bergen omhulde en zich westwaarts tot in het zenith uitslrekte. Zulks had
ongeveer te 10 ure plaats, alswanneer de honderddeelige thermometer 21° teekende en een zachte
oostelijke wind begon op te steken. Toen hoorden wij een twéémaal herhaald diep, donderend gerol,
dat met zware slagen afwisselde. De dikte en de nevel des dampkrings namen gèdurig toe, en tegen
10* ure dreef eene groote, zwart-graauwe rookstreep, in westelijke rigting, hoog boven onze hoofden;
Nu begon het vulkanische asch te regenen, welk verschijnsel omtrent één uur lang aanhield, gedurende
welken tijd het schemerend en akelig somber om ons heen was en de thermometer niet
meer dan 19° teekende. Zoodra echter, omstreeks den middag, de aschregen verminderde en er in
de verte weder eenige zonnestralen doorbraken, rees het kwik in den thermometer 'tot"20J; terwijl
dat werktuig, te 11 ure 21c2 , te »2 ure 23°4, en te 3 ure, bij eene geheel opgehelderde lucht, 25
centigraden aanwees. De grond was, ten gevolge van den gevallen aschregen, bij Djamboedipa en in
het geheele wijde hoogdal van Bandong, overal met eene dunne laag van een fijn korrelig zand overdekt,
dat eene bruinachtig graauwe kleur had, en waarin men vele witlè stippen, waarschijnlijk feld-
spath, opmerkte (*). Des anderen daags had de gansche natuur hare vorige rust hernomen en stegen
uit den krater van den Goentoer weder de gewone, witachtige water- en zwaveldampen, zonder eenig
geruisch, in kleine rookwolken op.
(*) Zie.de chemische analysen der vulkanische asch, dóór den Goenong Goentoer, in 1803 en 1843, uilgebraakt,
in de V e rh a n d e lin g e n v a n h e t B at. G e n o o ts e k a p , VII, n°. 3 , docr Dr. Horsfield, en. in het In d is c h
M ag a z ijn , 1844, I , p. 3 4 7 , dooi’ P. J; Maier: