eiland Java, doet denken, en eindelijk ook van een’ Deó, den g ro o ts ten go d , dien zij vermoedelijk
van de zoogenaamde zwarte Portugezen te Larantoeka, op Flores, met welke zij handelsbetrekkingen
onderhouden, hebhen leeren kennen. Yan den naam Doheleo is veelligt de achterste helft in zin
verwant aan het Timoresche léoe (*), en daar w'ij het eerste gedeelte evenmin op eene aannemelijke
wijze uit het Javaansch als uit het Maleisch weten te verklaren, hetwelk ook met de meeste andere
opgegevene namen van góden of geesten der Sawoenezen het geval is, moeten wij hen vooronderstellen,
uit de nog weinig bekende talen der kleine Sunda- of Timorsche eilanden afkomstig te zijn (-f). Als
booze geesten zijn ons voornamelijk twee genoemd: Seólie en Roeweh. Beide hebben hun verblijf
onder de aarde en berokkenen den mensch ongelukken. Roeweh, de dienaar van Seólie, doodt de
stervelingen, doet hunne zielen in rook vervliegen, en delft heimelijk de lijken uit het graf op, om hen
aan zijnen heer te brengen, die ze opeet (<$). — Madjoepai (Modjopahit), de stamvader des eersten
vorsten van Sawoe, zweeft thans onzigtbaar op dit eiland rond, zijnde zijne schim het laatst op zekere
plaats Kotika ( J gezien, naar welk oord de bewoners tegenwoordig van tijd tot tijd eene bedevaart
doen.— Ongelukkige gelieven zullen vooral R a ï en Lieroe (4-) in den nood om hulp en bijstand aanroepen.
(*) Zie omtrent d it woord p. 267.
(■f) Aangaande den naam Soerawoe merken wij evenwel hier a a n , dat die, met eenige toespeling op de hoedanigheid
, welke aan dien geest wordt toegekend, af te leiden zonde zijn van h e t, uit het Sanskrit in het Kawi overgegane
O'jN so e , u itm u n t e n d , v o o r tr e f f e lijk , en het Kromo-woord raw o eh , k om e n , a a n k om e n , a an k om s t.
die heide Kakodaemonen onderling verwisselt en van den
J
I Indien men de hier opgegevene eigenschappen
eenen op den anderen overbrengt, zouden zich hunne namen, met eenige wijziging, uit het Javaansch laten verklaren.
n n j j ( E j o \ loeioê, heteekent in die taal: h o n g e r ig , g r e t i g , h o n g e r (Sanskr. j g f lo ew a , b e g e ë r ig , g u lz ig ) ,
wordende de letters / en r , in de Maleisch-Polynezische tongvallen dikwerf met elkander verwisseld. De naam
S eó lie zoude afkomstig kunnen zijn van het Ngoko-woord o j i n o n j i N h o lo , k w a a d , b o o s , s l e c h t , g em e e n , verbonden
met de voorzetsels o-ji\ s i of w \ so (Mal. en ^ sa ).
(*) Raffles voert in het door hem medegedeelde uittreksel u it het geschrift D'oso N om o (d. i. T ie n N am e n ;
zie H i s t . o f J a v a , I I , p. clxu) , als Kawi-woord aan k o e tik o , met de verklaring: s e a s o n , t im e ; en Marsden
schrijft in zijn M a le is c h W o o r d e n b o e k : k a tik a o ik o t ik a , t i jd , t i j d s t i p , s to n d , o o g e n b lik , r e g te of
b e kw am e tijd , daarbij aanmerkende, dat dit woord Hindoesch is. Misschien afkomstig van den Sanskritwortel k o e tf,
v e r g r u i z e n , v e r d e d e n , v e rm e n ig v u ld ig e n . Het denkbeeld van t i jd s t ip of j a a r g e t i jd e past zeer wel op
den naam eener bedevaartplaats, die toch h e t meest op zekere gezette tijdstippen door de boetelingen bezocht wordt.
(4-) L ie ro e noemen de Sawoenezen het u i t s p a n s e l , den h em e l , terwijl in den tongval der bewoners van het
distrikt Bima, op Sumbawa, L i r o , volgens Raffles de z o n , en volgens teyden den d a g beteekent, gevende laatst-
gemelde geleerde, als Bimaneschen naam voor de z o n , M a ta lir o , en Raffles voor den d a g , IfP ra i op. Dit JU’r a i
herinnert zoowel het Tahitische R a ï , de h ^m e l, als de woordjes R a , L a en H a , welke op vele eilanden in de
Zuidzee z o n beteekenen, en van welke misschien de door ons vroeger vermelde uitdrukkingen: ü l a r a , O rah en R e r a
(zie bl. 77) van Ceram en Nieuw-Guinea, alleen zamenstellingen zijn met lidwoorden, even a ls, volgens Prof. Busch-
mann, de door Dumont d’UrvilIë opgegeven naam L e r a of T é r a van Ticopia. Wij moeten bier evenwel nog aanmerken,
dat de Bellonezen, op Timor, de z o n L o ro noemen, de Sawoenezèn L o d o , de Rottiriezen L ed oh , de zoogenaamde
Koepangnezen, of tegenwoordige bewoners van Poeloe Samauw, L e lo en, gelijk wij reeds vroeger hebben
opgegeven, de eigenlijk gezegde Timorezen JVeno (zie omtrent d it laatste woord p. 277).
R a ï beteekent in het Sawoeneesch a a r d e , w e r e ld , waarvoor de Rottinezen Da'è gebruiken; woorden, die aan het,
u it het Arabisch in het Maleisch overgeganeylii d a ir en 2^10 d d ï r a t , k r e i t s , om tr e k , u i tg e s t r e k th e id , g ro n d g
e b i e d , g e w e s t, enzv. doen denken.
SOLOR. Al hetgene wij tot nog toe van dit eiland weten, is van zeer weinig beteekenis, en bewijst
duidelijk hoe weinig zich de dienaren der Compagnie, op enkelen na, aan de verspreiding van kennis
omtrent de landen en volken van Indië lieten gelegen zijn. Onder al de Portugezen en Hollanders,
welke gedurende den loop van een paar eeuwen, korter of langer tijd op Solor vertoefd hebben, was er
niet een enkele, die genoegzame bekwaamheid bezat of lust gevoelde, tot het leveren van een eenigzins
algemeen en zakelijk verslag over dit eiland. Vandaar de oppervlakkigheid en de herhaling van
dezelfde schrale berigten, door schier alle schrijvers van de zeventiende tot in de negentiende eeuw.
De oudste Europesche reiziger, in wiens verhaal wij het onderwerpelijke eiland vermeld vinden, is
Pigafetta (*), die het Zolot noemt. Deze opgaaf dagteekent van januarij 1522, toen de togtgenooten
van Magelhaens, van Boeroe naar Timor zeilende, door de Zeestraten stevenden, welke de eilanden
Flores, Adenara, Solor en Lomblem van elkander afscheiden. Even als Pigafetta, vermelden echter
ook de latere Spaansche, Portugesche en Yaderlandsche schrijvers, uit de zeventiende eeuw, niet veel
meer van Solor, dan den naam, die zij somtijds ook Zolor spellen.
Aangaande de geographische ligging van dit eiland, zijn ons geene nieuwere astronomische bepalingen
bekend, dan die ten grondslag strekten aan de kaarten van Norie en Horsburgh, volgens welke het
gemiddeld op 8° 38' 0* Z. breedte en 123° 0' 0" O. lengte van Greenwich gelegen is. — De geschiedkundige
gebeurtenissen van Solor, voor zooverre zij geboekstaafd zijn, vindt men het volledigst bij
Valentyn (-f), uit wiens werk schier alle latere schrijvers hunne mededeelingen te dezen opzigte geput
hebben. In de opgave der namen van de op dit eiland gelegen dorpen, heerscht echter bij Valentyn
eenige verwarring, gelijk door ons reeds (bl. 148) in het voorbijgaan is aangetoond. Juister is dienaangaande
het korte, door van Hogendorp (<$) gegeven berigt, hetwelk, op zijne beurt, eenigzins verbeterd
en vermeerderd werd, door de bijdragen tot de kennis van Solor, voorkomende in het T ijd sc h rift
d e O o s te rlin g ( J , en dat voor N e ê rla n d s In d ië (4-). Wij zullen niet verwijlen bij hetgene deze
Vaderlandsche werken te lezen geven, maar ons alleen tot de mededeeling onzer eigene waarnemingen
beperken.
De Solorezen, door ons te Timor-Koepang gezien, waren allen uit de kuststreken van hun eiland,
het meest uit de hoofddorpen Lamakera en Lawajang, afkomstig (zie bl. 150). Volgens hun zeggen
stammen de ingezetenen van die beide dorpen en andere, hen omgevende kustvolken, grootendeels van
de Boetonezen af (**), met welke zij ook inderdaad in menig opzigt, zoowel met betrekking tot het
ligchamelijke, als tot hunne zeden, veel overeenkomst aan den dag leggen. Zij belijden, even als de
bewoners van Boeton, althans in naam, de leer van den Koran j maar hechten tevens aan allerlei bij-
(*) P r em ie r Vo y ag e a u to u r d u m o n d e , par le Chev. Pigafetta. Paris, l’an IX, p. 209.
( f ) Oud e n N ie uw O o s t - I n d i e n , D. IH , tweede stuk, p. 117— 127.
($) V e rh a n d e lin g e n v a n h e t B a t. G e n o o ts c h a p , derde d ru k , 1826, D. II, p. 427.
(*) Deel H, p. 37.
(4-) Eerste jaargang, 1838, D. II, p. 3 5 , 3 8 , 4 0 , 46.
(**) Zie omtrent deze bl. 89.
Land- en Volkenkunde. 75