thermometer toekende in onderscheidene poelen een warmte-rerschil van ziedend heet, tot op slechts
80 en 75 centigraden. Het zal geene vermelding behoeven, dat het bewandelen van zulk, eenen,
yaak onder den voet sidderenden, vulkanischen grond, welks geweldig koken, bruisenien dampen een
verdoovend geraas te weeg bragten, met de meest mogelijke omzigtigheid moest plaats hebben, wilde
men niet in den gloeijenden modderpoel wegzinken, die dikwerf slechts door eene dunne aardkorst
bedekt was ( ). Mandarasa-struiken (Rhododendrum), benevens weinige soorten van varens en mossen,
waren schier de eenige gewassen, welke tot digt bij die hevigst opborrelende poelen groeiden. Den
Goenong Goentoer peilden wij van daar N. 56° O. Veelligt is deze so lfa ta ra eenerlei met den
Kawa Manoek van Dr. Junghuhn (-f). De ons vergezellende inlanders van Kolelega noemden haar
eenvoudig naar de bergstroomen, welke aldaar bunnen oorsprong nemen, te weten: Kawa Tjibodas
en Kawa Tjipapandajang, die beide slechts door een’ lagen en kalen tusschenrug van elkander zijn afgescheiden.
Zij gewaagden voorts van nog een’ diergelijken, door kokende mödderpóélen gekenmerkten
Kawa, bij hen Tjikraha geheeten, en die een eindweegs noordelijker, nabij den bergtopxKiamis
gelegen was. Deze Kawa Tjikraha werd, in 1819, door Professor Reinwardt bezocht, én isp,volgens
de waarnemingen van dezen geleerde, later door den Heer van der Boon Meseb 'beschreven ^ ge-
wófdén : Door die vulkanische werkplaats en de door ons beschrevene en afgebeelde solfatara
wordt het naauwe verband tusschen den Goenong Goentoer en den Goenong Papandajang, duidelijk
aangewezen. E r worden voor het overige in dezelfde bergstreek, bepaaldelijk langs de boorden der
gemelde boschrivier Tjibodas (,), nog in onderscheidene oorden heete bronnen (tjipanas) aangètroflèn,
die door baren walgelijken smaak en reuk, bare bezwangering met zwavelzuren én zwavel-waterstofgas
genoegzaam verraden.
YERWOESTING, DOOR DEN VULKAAN GALOENGGOENG AANGERIGT.
PJ. LXXXI.
■ Van alle vulkanische uitbarstingen, welke sedert het laatst der vorige eeuw op het eiland Java
hebben plaats gehad, heeft er geene zulke droevige en noodlottige gevolgen na zich gesleept, als
die van den Goenong Galoenggoeng, nu vijf-en-twintig jaren geleden. Volgens de officiële herigten
toch, verloren, hij deze schrikkelijke gebeurtenis niet minder dan 4011 menschen het levetfy werden
114 kampong-s door de uitgeworpen massa’s verwoest, 105 paarden, 140 runderen, 713 buffels en ëëhè
tallooze menigte pluimgedierte gedood, en eene ontzaggelijke hoeveelheid vruchtboomen, rijstvelden
f:v;C>) der ons begeleidende inlanders had het ongeluk, met het regterbeen door den grond en tot aan.de knie
in den heeten modder te zakken, ten gevolge waarvan de huid dadelijk vol blaren geraakte en op vele plaatsen losliet,
zoodat de arme lijder naar huis gedragen moest worden. Het is bekend, dat de zoozeer bereisde Graaf Carlo Vidüa
dé Conzano, öp dergelijke rampzalige wijze, zijn regterbeen in een’ der zwavelpoelen van Lahindong, op Celebes
(afdeeling Menado), deerlijk verbrandde en aan de gevolgen daarvan, vier maanden later, den 25swn december 1830,
te Amboina overleed.
(+ ) T i jd s c h r i f t v o o r N e e r la n d ’s I n d i ë , 184 3 , I , p. 219.
($) De in c e n d iis m o n lium ig.ni a rd e n tium in s u la e J a v a e . Disputatio inauguralis, 1 826, p. 4 1 , met eene
plattegrond-teekening.
(*) D. i. w i t w a t e r , welke kleur het aan de daarin opgeloste zwavelzure kleiaarde verschuldigd is.
én uitgestrekte koffijplantaadjes vernield. Die ramp dus was nog veel ontzettender, dan het onheil,
vijftig jafren vroeger, door den Goenong Papandajang te weeg gebragt, welks uitbarsting, in den nacht
tusschen den 1 l <len en Ï2den augustus 1772, omtrent 40 kaïnpong’s onder het bergpuin bedolf en aan
2957 menschen den dood berokkende (*). Ook bij de hevige uitbarsting van den Goenong Lawoe,
op den l slcn mei 1752, werden vele menschen het slagtoffer dezer vernielende natuurkracht, terwijl
véle anderen haar toen met het verlies van have en goed bekoopen moesten (j-). Het allervreeselijkst
evenwel woedde eens de Goenong Kloet, in 1586, waarbij meer dan tienduizend menschen hun
graf vonden ($).
Over de vernielende uitbarstingen van den Goenong Galoenggoeng, op den 8s,en en den I2(lea october
1822, is in der tijd door de Batav iasch e C o u ra n t, in haar nommer van den 22sten februarij 1823,
' ‘(*): Zie V e rb a n d el in g e n , u itg e g e v e n d o o r d e H o lla n d sC h e M a a ts c h a p p ij d e r W e t e n s c h a p p e n te
Haaivlem.< 17-73, Deel XIV, afdeel. Berichten, p. 8 2 en volgg.
,,(j “);, Hetzelfde w erk, p. 92. De uitbarsting kondigde zich door.slagen binnen den berg aan, als schoten, u it grof en
ligt geschut, welke tot op Samarang gehoord werden. Weldra zag men boven den berg een’ vuurgloed en een’ zwarten
ascnwalm, die met eene verwonderlijke snelheid opwarrelende, zich vervolgens westelijk uitbreidde, het zonnelicht
verduisterde e n , te vier ure ha den middag, zulk eene duisternis te weeg bragt, dat men genoodzaakt was, binnen
’shuis kaarsen en op de stadswallen pikkransen te ontsteken. De grond werd vele voeten hóóg met naar zwavel
riekende stoffen, asch ,en steenen bedekt, en de aschregen, was tot op Batavia. — een’ regtlijnigen afstand van
6 4 geogr. mijlen van den Goenong Lawoe —- merkbaar.
(§) Item, p. 9 1 , alwaar'mén leest: » In het j a a r 1 586, is d é berg Kellot (óf ''GolAi) . . op eene zoo'verschrikkelijke
wijze geborsten en .opgevlogen, dal e r meer dan tien duizend menschen, door’ de ui tge worpen"stéénen
en gesmoltene stoffen [lava] gedood, of onder de puinhopen van dien berg, begraven zijn geworden. Men meent te
weten” — merkt de berigtgever Mohr, ten ppzigte der plaatselijke ligging van;bedoelden vuurberg aan — » d a t die
berg veel nader bij Kediri, dan bij Pasoeroean. is gelegen.” Hieruit blijkt duidelijk, dat die verschrikkelijke uitbarsting
u it den Goéhong Kloet is ontstaan, en niet uit den Goenong Ringgit, zoo als door Dr. Junghuhn en Dr. Horsfield,
volgens het onbepaalde berigt van Yalentyn, verkeerdelijk wordt opgegeven. In het reisverhaal van Cornelis Houtman
,en zijne .togtgenooten, wordt die verwoestende catastrophe aan eenen berg toegeschreven, die »boven of achter Pana-
roekan is . gelegen.” Zie O o s t- e n W e s t- I n d is c h e V o y a g ie n , 1648, Eerste schip-vaert der Hollanders, p. 57.
Mohr (een gewezen Predikant en verdienstelijk Sterrekundige, die in 1775 te Batavia overleed) zegt verder uitdrukkelijk,
dat dé door hem medegedeelde bijzonderheden, nopens de vuurspuwende bergen Kellot en Lawoe, getrokken
zijn uit officiële rapporten aan de Hooge Regering te Batavia. — Uit de oude Javaansché-geschiedenis deelt Rallies
mede:,. »The first eruption of the mountain K lu t, of which tradition makes mention, is recorded to have taken
place as this time [toen Koeda Lalean regeerde, omtrent het Jav. jaar 927 = 1005 na Chr.], when the discharges from
it are represénted » » to have been like thunder, and the ashes to have involved the country in impenetrable darkness.” ”
H is to ry o f J a v a , H , p. 95. De laatste hevige uitbarsting van den Goenong Kloet h a d , volgens den Heer Herwerden
^ in 1827 p laats, waarbij almede verscheidene menschen, maar nog een grooter aantal vee, door den stroom
van heeten modder en andere vulkanische stoffen werden voortgesleept, en vele rijstvelden, benevens verscheidene
dórpen'vernield-zijn geworden. V e r h a n d e lin g e n v a n h e t Bat. G e n o o ts c h a p , XX. — De inlandsche kronijken
maken voorts gewag van eene sterke u itbarsting,1 omtrent den jare 1570 onzer tijdrekening, van den Goenong
Merbaboe of Rebbahboe (« ) , zoo als deze, sedert lang-sluimerende vuurberg dikwerf in de Javaansché schriften wordt
genoemd Raffles verhaalt die gebeurtenis aldus: »During the night there was a heavy thunder storm, and on the
following morning the mountain Merbabu burst with a dreadful explosion, .throwing out ashes and large stones;
the rivers overffowed their banks and- inundated the low country, occasiöning great confnsion and destructión in the
Pajong camp,; and inducirig the commander tö; fetreat with his army forthwith to Pajang.” L. c. p. 145.
(«) Vermoedelijk afgeleid van de woorden rebbah, in s t o r t e n , n e d e r s to r t e n , en boe, a a r d e , g r o n d .