zouden kunnen schadeloos stellen voor al de vermoeienissen en ontberingen, welke zij, gedurende den
tijd hunner afwezigheid, hadden te verduren gehad. De Resident wilde wel aan hunne wenschen te
gemoet komen en gaf dien ten gevolge ook heden vroegtijdig last, zich gereed te maken tot het verder
westwaarts trekken naar de rots Lelogama.
Wij hadden de Noi Soepoe achter den rug, toen zich weldra in het zuiden de rots Houmeni (* (*§),
zetel van eenen Asoepaha (-}*), en in het zuid-oosten een berg, door de inboorlingen Nameto genoemd,
aan ons oog vertoonden. Het land verkreeg nu een vruchtbaarder aanzien, vooral in de nabijheid
van den hoogen Fatoe Keele, op welks helling een niet onaanzienlijk gehucht is gelegen, terwijl
aan zijnen voet schoone tuinen en velden prijken, in welke eene menigte pisanggewassen, en tusschen
deze zelfs eenige kokospalmen zich verheffen, een verschijnsel, in dit gedeelte van Timor’s binnenland
waarlijk zeldzaam te noemen. Wij trokken, zacht rijzende, langs verscheidene bekoorlijke vlakten,
door welke de rivier Oben of Owen stroomde, wier oevers, in dezen droogen tijd, nu eens met een
groen tapijt van frisch gras, dan w'eder met rijzige en digt gebladerde boomen gezoomd waren. Op
verren afstand ten noorden van ons, hadden wij den berg Timauw, en naast dien lag de Netem Sonabai.
Ten. westen w'as het uitzigt beperkt door den klipachtigen Fatoe Toesa, waar ons pad juist op aanliep.
Soortgelijke rotsgevaarten of Fatoe’s begonnen thans, naarmate wij meer westelijk kwamen,
weder menigvuldiger te worden, en aan het landschap meer afwisseling en schilderachtige woestheid
bij te zetten. De natuur hier werd daarenboven nog opgeluisterd door een’ weelderiger plantengroei
en mindere schaarste van water. Yóór dat wij, omstreeks het middaguur, den Fatoe Lelogama bereikten,
voerde onze slingerende weg nog over eenen berg, Anoeta genaamd, en voorts langs de
rotsen Hoemau, Soeneh en Baba of Wawa. Wij legerden ons op den zacht glooijenden rug eener
uitlokkende grasrijke heuvelhoogte, waar aan de eene zijde het oor aangenaam werd gestreeld door
het liefelijk geruisch van eenen vloeijenden bergstroom, Noil Asin, en het oog door een koel bosch,
hetwelk zich ter andere zijde van de helling, tot langs den voet van den Fatoe Lelogama verhief,
en grootendeels uit wilde manggaboomen bestond, die tusschen groote rotsblokken waren opgeschoten
en daar welig tierden. De menigte, over de golvende heuvelen verspreide, en binnen hunne houten
heiningen besloten huizen, half onder de reuzenbladen van de pisangplant verborgen, en het aantal
pinang- en kokospalmen, wier rijzige kroonen hoog boven die van onderscheidene andere vrucht-
boomen uitstaken, waren duidelijke kenmerken genoeg van de niet onaanzienlijke hoeveelheid en vooral
ook van den vredelievenden en huiselijken aard der bevolking van deze landstreek. Ten zuiden der
rivier Asin, aan den noord-westkant van de rots Lelogama, lag de woning van Nei Bai, een’ Groot-
Tomokong van Sorbiean, toen opperhoofd van het ten noord-westen dezer rots gelegen dorp van den-
(*) Letterlijk: w e lr ie k e n d h o u t , gelijk de Timorezen ook het sandelhout heeten, en aan hetwelk die rots waarschijnlijk
naren naam ontleent.
M-) Titel, waaronder eén b od e wordt verstaan, welke, het land rondgaande, in naam van den vorst bevelen
uitvaardigt en aankondigingen van algemeen belang enzv. aan den volke bekend maakt. Daarvan de eigenaardige
oorsprong dezes titels, zijnde hij zamengesteld uit de woorden: asoe, h o n d , en paha, lan d . Somwijlen wordt die
titel door Tomokongs en zelfs wel door zonen uit vorstelijken bloede gevoerd; maar het is ook niet vreemd, die ambtsbetrekking
aan geringe lieden opgedragen te zien.
zelfden naam. Deze Tomokong kwam tegen den avond een bezoek bij ons afleggen. Hij was een oud
man, gaf vele blijken van gehechtheid aan het Gouvernement en van goeden wil om ons van dienst te
zijn. Daar de leeftogt in ons klein leger zachtjes aan begon op te raken, en de gelegenheid hier tot
het inslaan van nieuwen voorraad bijzonder gunstig scheen, besloten wij, den volgenden dag te Lelogama
te verblijven. Hij werd. door ons aan de jagt toegewijd en tevens beijverden wij ons, berigten in te
winnen aangaande de geschiedenis en statistiek van het rijk Amfoang, in welks midden nagenoeg wij
ons toen bevonden.
Dit rijk, gelijk wij vroeger zagen, met Sonabay en Ambenoe een der oudste in het westelijk gedeelte
van Timor, is in twee afzonderlijke distrikten of landschappen gesplitst, waarvan Amfoang, het kleinste,
hoofdzakelijk de kustlanden bevat, terwijl Sorbiean, ten oosten en zuiden van hetzelve, zich over het
binnenland uitbreidt. Omtrent het ontstaan dezer twee distrikten, welke ieder door een’ eigenen Radja
geregeerd wordt, hebben de vorst van Sorbiean en eenige zijner rijksgrooten ons medegedeeld, dat die
splitsing van het voormalige rijk Nei-foa (*)f gelijk het in de landtaal genoemd werd, onder de volgende
omstandigheden heeft plaats gevonden. Twee broeders van verschillende moeders, doch denzelfden
vader, die vorst over dit rijk was, bewerkten haar en werden aldus de hoofden van twee dynastiën.
De oudste en regtmatige erfgenaam, bij den dood van zijnen vader het hoogste gezag erlangd hebbende,
toonde zich een laf, traag en nalatig regent, die den tijd het liefst werkeloos en in den
omgang met vrouwen doorbragt. Zijn jongere broeder daarentegen had eene juist tegenovergesteld^
inborst: hij was onrustig, dapper en in hooge mate eerzuchtig. Bij gelegenheid, dat deze eene schoone
jonge maagd, op welke zijn oudere broeder reeds lang het oog had gevestigd, tot zich nam, besloot
laatstgemelde, uit schaamte en verdriet, met goedkeuring der Oost-Indische Compagnie, zijnen woon-
zetel naar Koepang te verplaatsen, alwaar zijne nakomelingen nog heden ten dage hun verblijf houden.
Een zijner voornaamste rijksgrooten, Nei Tonfanoe geheeten (+), volgde hem, van vele onderdanen
vergezeld, derwaarts; doch de meesten bleven in het land gevestigd en verkozen des verhuisden
vorsten jongeren broeder tot hun opperhoofd, welke keuze deze zich gaarne liet welgevallen. Hun
wettige vorst daarover gebelgd, trok tegen zijnen broeder te velde en leverde hem eenen slag, dien
hij échter verloor. Zijne nederlaag bevestigde den jongen Radja in het gezag, en van dien tijd af is
de verdeeling van het rijk in twee van elkander onafhankelijke landschappen in stand gebleven.
Het gebied Sorbiean (§) grenst ten oosten aan Ambenoe en ten zuiden aan Sonabay en Amabiej zijne
westelijke grensscheiding van Amfoang is ons niet. naauwkeurig bekend geworden. De geslachtsnaam
der vorsten van dit gedeelte is Taif-wako (J. De in 1829 regerende Radja heette Masoe, doch werd
(*) Foa of foea beteekent: k o g e l.
&* (j-) Dien naam voert tegenwoordig een Groot-Tomokong te Amfoang, welke onmiddellijk aan den vorst .verbonden
en ondergeschikt is.
(§) Deze naam zoude; volgens den Fettor van Taibenoe, oorspronkelijk zamengesteld kunnen zijn van de woorden:
sole, v e r d e d e n , en biean, de h e lft, omdat zich na de scheuring van het rijk, omstreeks de helft der bevolking
onder een eigen bestuur vereenigde.
' (*) beteekent d ik , ta if, of bij verkorting tai, buik. Waarschijnlijk was een hunner voorvaders zeer diklijvig,
hetgeen te meer de oplettendheid moest bóeijen in een land, waar men schier niet anders dan magere menschen ziet.
Land- en Volkenkunde. 58