spreiden reiger; een pakje planten voor ons Herbarium; eenige koralen en een paar proefstukken van
gesteente, in der haast bijeen te brengen. Het eiland bestond in eenen bolvormigen heuvel, met zwaar
geboomte begroeid, terwijl zich, hier en daar, steile rotswanden verhieven, uit denzelfden nieuweren
kalksteen zamengesteld, als waarvan wij hiervoren gewag maakten. Een breed rif van koralen omgordde
hetzelve. Wie nimmer levende koralen in hunnen natuurstaat gezien beeft, kan zich naauwelijks een
flaauw denkbeeld maken van het eigenaardige schoon dezer dierwoningen der zee. Naarmate de koraaltakken
ouder worden, veranderen zij van kleur, terwijl bovendien, aan iedere soort nog bijzondere
kleuren eigen zijn. Door deze verscheidenheid van verwen en de veelvuldige schakeringen, van het
bloedroode tol de zachte rozenkleur, met overgangen in het paars en tusschen deze, schitterende tinten
van een blaauwachtig licht groen tot een groenachtig en ook zuiver wit, ontstaat zulk een overheerlijk
tapijt, als van zoo vele bloembedden, dat zelfs de koelste beschouwer, bij den aanblik van hetzelve,
in bewondering en verrukking moet worden gebragt. Deze indruk wordt nog aanmerkelijk verhoogd,
door de onophoudelijk trillende beweging der zee en hare in donkerheid toenemende blaauwe kleur,
naarmate harer meerdere diepte. Dóór, waar de zon het watervlak helder bescheen, kon men, tot op
vier en vijf vademen diepte, elk voorwerp op den bodem duidelijk onderscheiden. De koralen, door
ons in de straat Boeton waargenomen, bepalen zich hoofdzakelijk tot de geslachten Madrepora
(P o rite s, P o c illo p o ra , S e ria to p o ra , S id e ro p o ra , H e te ro p o ra ), Maeandrina, Fungia, Astraea,f
Pavonia, Millepora en Tubipora. Tusschen de koraaltakken vertoonden zich hier en daar zeesterren,
zeeëgels en onderscheidene schaaldieren. Uit de familie der zeesterren (Asteroidea) boeiden onze
oplettendheid bijzonder Asterias nodosa, door hare fraai roode kleur en groote, zwarte knobbels op
het bovenlijf; en eene Ophiura, veel gelijkenis hebbende met Oph. longipeda, .Lamarck, die hare
lange stralen tusschen de naauwe openingen van den koraalbodem naar buit uitstrekte, doch dezelve
haastig terugtrok, zoodra men haar slechts even aanroerde, of door eene onvoorzigtige beweging, eene
sterkere trilling in het water werd te weeg gebragt. Onder de zeeëgels merkten wij meer bepaaldelijk
op: Echinus lucunter en Cidarites diadema, twee door ons ook dikwerf in de Molukken en bij Timor
waargenomene soorten; terwijl ons uit de familie der schaaldieren voornamelijk soorten van de geslachten
Palaemon en Portunus in handen vielen. — Zoetwater was op het eilandje niet te vinden, en onze matrozen
waren genoodzaakt, de derwaarts medegenomene watervaatjes ongevuld weder naar boord terug
te brengen. Langs het strand, op den vasten wal van Boeton, lagen hier en daar kleine visschersbootjes
en eenige grootere praauwen, en in de nabijheid van dezelve, een weinig hooger op, waren, onder het
geboomte, een paar armoedige huizen zigtbaar, welker eenzame en afgezonderde ligging treffend overeenstemde
met de diepe rust en kalmte, welke in den omtrek was heerschende. Het eentoonige
gedruisch der branding, door de deining der zee op de koraalriffen en de steile rotswanden te weeg
gebragt, was de eenig hoorbare stem in het midden dezer zwijgende natuur. Hoezeer wij dadelijk,
bij het hijschen der blaauwe signaalvlag, op den terugtogt naar de korvet bedacht waren, verliep er
nogtans eenige tijd, eer alle onze op de vangst van zeedieren, vogelen en insekten uitgezondene inlanders,
zich weder bij elkander vervoegd hadden. Een mijner Sundanesche jagers gaf inzonderheid
aanleidingS'tot een langer oponthoud. Deze, op eenen boom een bijennest ontdekt hebbende, had de
onbezonnenheid gehad, om denzelven te beklauteren, met het doel om zich eens lekker aan den honig
te goed te doen; dein, naauwelijks was het nest door hem aangeroerd, of deszelfs kleine, nijvere bewoners
deden zulk eenen woedenden uitval en teisterden hem zoodanig, dat hij verpligt was, in de grootste haast
de vlugt te nemen. Hij deed zulks met achterlating van zijn baaitje en van zijnen jagtzak. Na van
den eersten schrik bekomen te zijn, herinnerde hij zich zijne achtergelatene goederen, maar kon dezelve,
in weêrwil van alle aangewende moeite, niet wedervinden. Geheel afgemat en met een gelaat
vol droefheid en pijnlijke aandoening, vervoegde zich de arme man, op ons herhaald geroep, eindelijk
weder bij ons. De bijen, die volgens zijne bewering van ongewone grootte waren, hadden hem deerlijk
gehavend. Zijn ontbloot bovenlijf, vooral de rug, was weldra geheel met dikke, harde knobbels
overdekt, en deze geweldige zwelling, welke de huid sterk deed spannen en eene ondragelijke hitte te
weeg bragt, veroorzaakte hem, gedurende vier-en-twintig uren, eene vrij hevige koorts. Waarlijk eene
harde straf voor eenen kleinen en onbevredigden snoeplust! — Ons vertrek van het eilandje, door dit
voorval, langer dan ons lief was, vertraagd zijnde, was de korvet inmiddels onder zeil gegaan, zoodat
wij, hoe zacht het windje ook blies, met de grootste krachtsinspanning de riemen moesten gebruiken,
om het statig vlottende schip weder in te halen. Bij onze terugkomst aan boord vonden wij aldaar
nog slechts een klein bootje, aan den man toebehoorende, welke ons door den Sultan als loods doorbet
moeijelijker gedeelte der straat was toegevoegd. Al de overige kano’s, welke des morgens, terwijl wij
ten anker lagen, zich bij ons hadden begeven, waren verdwenen. Die kleine vaartuigen (zie PI. 18,
»kooplieden van Boeton”) waren van eenen zonderlingen bouwtrant: vrij lang (eenigen zelfs tot 20
'voeten tóe), maar zóó smal, dat zij naauwelijks voor de beide, digt naast elkander geplaatste beenen
genoegzame ruimte lieten; hunne diepte was omtrent 21 voet. Groote, uit bamboes of ander ligt hout
bestaande vleugels, die aan weêrszijden ver uitstaken, beveiligden hen.tegen het omslaan. In eenige
kano’s, van de grootste soort, zaten vijf of zes inlanders; in de kleinere, daarentegen, slechts twee of
drie, welke door middel, eener korte roeispaan, van onderen met een spadelvormig blad voorzien, het
ranke bootje met eene bewonderenswaardige zekerheid en snelheid voortstuwden. Deze menschen be-
zochten’ons met het doel om eenigen handel te drijven. Zij bragten groote trossen bananen, kokosnoten,
nangka’s en andere vruchten; eene menigte pas gevangene visschen, onder welke wij eenige nieuwe,
fraai groen en rood gekleurde papegaaivisschen (Scarus) vonden; als ook hoenders en verschillende
levende vogels, inzonderheid kakketoeën, welk een en ander zij ons, deels voor grof zilvergeld te
koop, deels voor ijzeren gereedschappen in ruil aanboden. De kleeding van de meesten dier lieden bestond
alleen in eenen groven, blaauwachtigen sarong; weinigen slechts droegen tevens katoenen baaitjes
of kabaaijen, terwijl allen, zonder onderscheid, eenen doek of wrong om het hoofd hadden gewonden.
De wind wakkerde allengs meer en meer aan, blies de zeilen op en voerde ons met snelle vaart
zuidwaarts door de straat. Nu hadden wij'oogen te min, om al de treffende natuurtafereelen gade te
slaan, welke ons met een altijd wisselend schoon en in telkens hernieuwde en verrassende bekoorlijkheid,
van alle zijden omringden, en welker diepe indruk niet ligt uit ons geheugen zal worden weggewischt!
{ Omstreeks den avond begon de wind weder te verflaauwen, en kort na zonnen ondergang hadden wij
volkomen stilte. Het anker werd uitgeworpen en wij bleven dien nacht voor hetzelve liggen; doch
reeds zeer vroeg in den ochtend werden wij gewekt door het gezang der matrozen, die met het doorbreken
der eerste lichtstralen, het anker weder opwonden en de zeilen bijzetteden, ten einde van het
landkoeltje, dat ons uit de bergen van Boeton te gëmoet woei, de meest mogelijke partij te trekken.
Land- en Volkenkunde. '•■’V'-' • 24