met sommige onzer gewone hanen overeenstemt, dat hij voor den wilden stamvader van dezelve gehouden
wordt, zagen en hoorden wij op Timor zeer zeldzaam. Het eenige oude mannetje, door ons in
het distrikt Amakono verkregen, wijkt in pluimaadje van de door ons op Java en Sumatra verzamelde
voorwerpen, waar dit hoen in de bergbosschen niet zeldzaam is, een weinig af (*). Wij eindigen hiermede
de ornithologische berigten, en laten ten slotte nog eenige aanteekeningen volgen omtrent de,
in de binnenlanden waargenomene amphibiè'n. Behalve den boven (bl. 187) vermelden Scincus mela-
nopogou, ontwaarden wij ook niet zelden Scincus smaragdinus (•]*) en Sc. Kuhlii (<$), beiden over vele
Indische eilanden verspreid; maar terwijl de laatstgenoemde, van Java en Sumatra af, tot in de Molukken
gemeen is, ja zelfs op de Sandwich-eilanden, te Manilla, in Bengalen en aan de kust van Koromandel
aangetroffen wordt, vindt men daarentegen Sc. smaragdinus niet bewesten de geographische lengte van
Timor en Celebes, doch van daar tot Nieuw-Guinea en het eiland Oealan, een der oostelijkste eilanden
van de groep der Carolinen. Een kleine draak, naauw verwant aan Draco viridis van Java en Sumatra,
in het Timoreesch Tapi-soesoe genaamd, en door de Heeren Duméril en Bibron, veelligt niet met
genoegzaam regt, als afzonderlijke soort, onder den naam Draco timoriensis, in hun meergemeld amphi-
biologisch werk aangeduid, vermaakte ons dikwerf door zijne potsierlijke bewegingen, vooral door het
herbaaldelijk opblazen van den keelzak, die bij het mannetje ruim 0,015 lang en zeer spits van punt,
doch bij het wijfje kort en afgerond is. Deze aardige en arglooze diertjes houden zich altoos in de
boomen op, meestentijds langs derzelver stammen, die zij van den voet tot hoog in de kruin, gelijk
eekhorentjes, beklauteren, terwijl, wanneer zij zich van den eenen naar den anderen nabijstaanden boom
willen begeven, zij hunne zoogenaamde vleugels zijwaarts tot eene soort van valscherm uitbreiden en,
in schuine rigting, van de hoogte afzweven. Monitor timoriensis, in de landtaal Bajafa genaamd ( J ,
ontmoetten wij slechts een paar malen in de binnenlanden, meermalen echter in de strandbosschen bij
Pritti. Even als Monitor bivittatus beklimt hij somtijds lage boomen en vlijt zich overlangs op eenen
tak ter ruste; maar schijnt minder gaarne te water te gaan. De inlanders eten het vleesch dezer hagedis-
(*) De uitgestrekte geographische verbreiding van dit hoen is zeker zeer opmerkelijk, en steekt vooral sterk af,
tegen het beperkte voorkomen der overige wilde soorten. Op Bomeo hebben wij intusschen den Kasintoe — naam,
onder welken de Sundanezen op Java den G. Bankiva kennen, terwijl hij door de Maleijers, aan de westkust van
Sumatra, eenvoudig Ajam oetan en, in denzelfden geest, door de Timorezen eeniglijk Manoe foekie (w ild e kip)
wordt genoemd — niet waargenomen, ofschoon zijn aanwezen aldaar meer dan waarschijnlijk is, aangezien dezelve
onlangs door den Heer Forsten ook in het noordoostelijke gedeelte van Celebes is gevonden geworden. — Wij merken
hier in het voorbijgaan aan, dat de zoogenaamde Gallus aeneus (PI. co l. 374) niet anders is, dan een bastaard van
het mannetje van Gallus furcatus (soort, alleen, aan Java en veelligt ook aan Madura eigen) en eene tamme hen; gelijk
diergelijke kunstmatig gefokte bastaardhanen,,in sommige streken van Java en Madura, veel levend in hokken worden
gehouden en, naarmate der fraaiheid van hun gevederte, door de inlandsche grooten soms met hooge prijzen (tot 60
en meer gulden het stuk) betaald worden.
(-f) Zie d e , door wijlen den Heer van Oort, tijdens ons verblijf te Amboina, naar levende voorwerpen dezes
scbinks vervaardigde afteekeningen in Schlegel’s A b b ild u n g e n n eu e r oder u n v o lls tä n d ig b e k a n n te r Amp
h ib ie n , Tab. 11. — De opgave van de Heeren Duméril en Bibron (Erpét. génér. T. 5 , p. 74 0 ), volgens welke
deze soort door Kuhl en van Hasselt op Java zoude zijn verzameld, is eene dwaling.
($) Euprepes Sebae, Duro. en Bibr. (Erpét. génér. T. 5 , p. 692).
(j.) Denzelfden naam draagt deze varaan op het naburige eiland B.otti; terwijl de Monitor bivittatus bij de Sundanezen
op Java, onder dien van Bajawdk bekend is, en deze groote hagedissen in het Maleisch Biejawakh (cyU>)
heeten. De gemeenschappelijke oorsprong dezer verschillende woorden is duidelijk.
achtige dieren niet, gelijk sommige Alfoeresche volksstammen in de Molukken, de Dajakkers in sommige
streken van Borneo, en vooral de bewoners van het eiland Nias en van eenige andere eilanden dier
keten, bewesten Sumatra (*). Uit de afdeeling der slangen zagen wij op onze jagttogten, of werden
ons door de inboorlingen aangebragt: Trigonocephalus viridis, Homalopsis Schneideri, Lycodon Hebe,
Dendrophis picta, een nieuwe Coluber, veel gelijkende op Coluber radiatus van Java en Sumatra,
en uit dienhoofde Coluber subradiatus (f) genaamd; eindelijk een nieuwe Python (<$), in het algemeen
naauw verwant aan Python amethystinus van de Molukken, doch van dezen onderscheiden door kleinere
oogen, hebbende hij daarenboven slechts één teugelschild, één voor- en twee acbteroogschilden, minder
diepe groeven in de achterste randschilden der onderkaak, en slechts sporen van groeven in het suuit-
schild en in de voorste randschilden der bovenkaak, benevens meer andere, zoo in het maaksel als de
kleur van het dier gelegene, kleine afwijkingen. Trigonocephalus viridis is op Timor, even als op het
naburige kleine eiland Samauw en op Rotti, vrij gemeen. De Timorezen noemen deze giftslang Es au,
de Rottinezen Keisau, en de bewoners van Poeloe Samauw, of de zoogenaamde Koepangnezen, Smolo.
Op eenen struik onbewegelijk zamengerold liggende, komt hare groene kleur zoodanig met die der
versche bladeren overeen, dat zij slechts bij toeval ontdekt wordt. Het verdient opmerking, dat de
inboorlingen haar geenszins voor zoo gevaarlijk houden, noch haren beet in die mate duchten, als de
meeste andere, elders levende soorten van het geslacht, waartoe zij behoort, te regt gevreesd worden:
eene bijzonderheid, welke reeds door Russel, naar hetgene de inboorlingen van Koromandel hem
dienaangaande verhaalden, werd medegedeeld. En er is ons inderdaad noch op Timor, noch op Sumatra,
een eenig voorbeeld bekend geworden, dat eene verwonding door deze slang doodelijke gevolgen heeft
gehad, doch wel in de nabijgelegene deelen eene meerdere of mindere sterke en pijnlijke opzwelling,
welke echter slechts zelden zeer lang aanhield. Uit de afdeeling der kikvorschen eindelijk, zijn ons in
het geheel op Timor slechts twee soorten in handen gevallen: Hyla rugosa (¥) en Rana cancrivora, Boie.
Omtrent de laatstgenoemde merken wij echter aan, dat geen der aldaar verzamelde individuen eene
lichte streep langs het midden van den rug had, noch ook de grootte bereikte van die, welke wij
dikwerf op Java waarnamen.
Onder deze nasporingen verliepen eenige weken, zonder dat wij, in weêrwil van alle aangewende
moeite, het geluk mogten hebben, ten opzigte van het hoofddoel onzer reis, het voorkomen en de hoeveel(*)
Te Padang op Sumatra werdeu wij onder auderen meer dan eens, door aldaar woonachtige Niassers, om het van
de huid ontdane vleesch van Monitor bivittatus aangezocht, hetwelk zij steeds met blijkbaar genoegen medenamen.
Eenmaal echter waren sommige van dit volk minder beleefd, en lieusch. in hunne begeerte naar dit geregt,. alzoo zij
een voorwerp van deze hagedissoort, van buitengewone grootte, door ons in den vroegen morgen, bij de rivier Oedjong-
karang geschoten en voorloopig aan den boschkant, niet ver van eene Maleische woning, aan een’ heester opgehangen,
zich heimelijk toeeigenden.
(j-) Zie Schlegel’s A b b ild u n g e n , Tab. 29.
($) Python timorensis, Müll. Door den Heer Schlegel in zijn E s sa i su r la p h y sio n om ie d es S e r p e n s , Part.
descript. p. 4 2 0 , enkel als klimaats-variëteit van Python amethystinus aangevoerd.
(*) Polypedates rugosus, Dum. en Bibr. E rp é t. g én ér. T. 8. p. 520. De namen quadrivirgata en quadrilineata,
reeds vroeger door H. Boie en Wiegmann aan dezen boomkikvorsch gegeven, zijn minder algemeen toepasselijk,
doordien deze soort op Timor en Java, en waarschijnlijk overal, waar zij gevonden wordt, niet altijd met vier over-
langsche strepen geteekend, maar dikwerf, in slede daarvan, op den rug gevlekt is.