zijnen togt van de zuid- naar de noordzijde van Amboina, heeft kunnen opsporen. Het terrein bij
dezen berg, die zich door een’ steilen top kenmerkt, droeg, wel is waar, alle speuren van vulkanisch
te zijn; doch het niet vinden van door het vuur veranderd gesteente, zoo als lava, puimsteen of slakken,
van welke gewoonlijk eene groote hoeveelheid in den omtrek van de plaats der uitbarsting verspreid
liggen, doet evenwel, niet zonder grond, het bestaan alhier van eenen werkzamen vuurberg in twijfel
trekken (*). Intusschen wordt in alle geologische en aardrijkskundige werken, de berg Wawani van
Hitoe onder de werkzame vulkanen der Molukken geteld; ja zelfs schrijft men hem drie uitbarstingen
toe, welke slechts weinige jaren vóór onze onderzoekingen zouden hebben plaats gehad, namelijk, in
de jaren 1816, 1820 en 1824. Daar wij nu weten, dat juist in die jaren de Goenong-api van Banda
eene bijzondere werkzaamheid vertoonde, laat zich de ware toedragt der zaak gemakkelijk oplossen,
en zal zij wel daarop nederkomen, dat de op de Banda-eilanden plaats gehad hebbende verschijnselen,
alleen door onnaauwkeurige opgaven, op Amboina zijn toegepast geworden. De veelvuldige
aardbevingen, welke dit eiland gestadig beroeren, leveren overigens van zijne vulkanische gesteldheid
de voldingendste bewijzen op. Gedurende het tijdvak, dat de Hollanders zich in het bezit van hetzelve
bevonden, waren die van de jaren 1644, 1671, 1674, 1687, 1781, 1830 en van het begin der maand
november 1835 de geweldigste (f).
Onder de gewassen, door de Moluksehe eilanden wordende voortgebragt en ten deele aan die eilanden
uitsluitend eigen zijnde, vermelden wij, uithoofde hunner staatshuishoudelijke belangrijkheid, in de
allereerste plaats, den kruidnagelboom en notenmuskaatboom: gewassen, welke door hunne kostbare,
geurige vruchten, de aandacht der vreemdelingen steeds bijzonder hebben tot zich getrokken. De eerste
zal niet zeer lang voor de komst der Portugezen in die streken, door Ceramsche kustbewoners, van het
eiland Makjan naar Amboina zijn overgebragt; de notenmuskaatboom daarentegen, behoort oorspronkelijk
op Amboina te huis. Wij willen hier niet herhalen, hetgeen omtrent beiden, in de geschriften
(*) Deze schaarschheid, zoo niet geheele afwezigheid van eigenlijke vulkanische produkten, strijdt dan ook ten sterkste
met het gevoelen van den Heer L. von Buch (P h y s ik a lis c h e B e sc h r e ib u n g d e r C an a r isch en In s e in , p. 36 4 ),
welke aan de onbepaalde, door Valentyn (2 D. bl. 104) gebezigde uitdrukking van »zwavelkolken” , die tijdens de
zware aardbeving van het jaar 1 674, op twee plaatsen, ter zijdè van den berg Wawani, zouden zijn uitgebarsten en in
zee geloopen, de beteekenis van lavastroomen hecht. Wat Valentyn met het woord zwavelkolken eigenlijk bedoeld
heeft, laat zich moeijelijk gissen. Of zij koud of warm waren, dampen hebben uitgelaten enzv., zegt hij niet.
Zoo ook is de opgaaf, voorkomende in de P h ilo s o p h ic a l T r a n sa c tio n s , V. 1 9 , p. 4 9 , volgens welke de berg
Wawani in 1674 zoude hebben gebrand (eene gebeurtenis, omtrent welke Valentyn geheel het stilzwijgen bewaart),
bezwaarlijk met zekerheid aan te nemen. De Burgemeester N. Witzen, te Amsterdam, door wien dit berigt is medegedeeld,
had hetzelve mogelijk uit den derden of vierden mond, waardoor het verschillend gewijzigd, door dezen
vergroot, door genen verplaatst kan zijn geworden enzv.
Dat er op sommige plaatsen tusschen het gebergte van Hitoe, warme zwaveldampen uit den grond opstijgen, hebben
wij hier boven, volgens de mededeeling van eenen geleerden reiziger, die daarvan ooggetuige is geweest, aangevoerd;
doch dat die dampen hunnen invloed vele mijlen ver in het rond zouden verspreiden en, tot op de reede van Amboina,
de lucht stikkend .en ongezond maken, gelijk in de inleiding van Kapitein Tuckey’s N a r ra tiv e o f th e Congo-
E x p ed itio n te lezen gegeven is , kunnen wij met de ondervinding niet wel overeenbrengen.
(-{-) Zie Valentyn, Oud en N ieuw O o s t-In d iën , D. 2. bl. 137enverv.— Labillardière, V o y a g e è la r e ch e r c h e
de la P é r o u s e , T. 1 , p. 324. — Olivier, de O o s te r lin g , D. 3 , bl. 138.
van Rumphius (*) en Valentyn ( f) , Oawfurd (§) en andere schrijvers, in het breede te lezen is. Dat
hunne aankweeking is toegenomen en zich, sedert de heilzame bepalingen van Zijne Excellentie den
Gouverneur-Generaal, Baron van der Capellen, ten opzigte der specerij-teelt, meer algemeen verspreid
heeft, is niet te verwonderen. Door die bepalingen toch, werd de inlander van vele vroeger
bestaan hebbende beperkingen ontheven en hem tevens grootere voordeelen voor zijn produkt verzekerd.
Zij leveren een treffend bewijs van de milde beginselen der Nederlandsche Regering en van hare zucht
en zorg óm het geluk harer onderdanen, ook in die gewesten, zooveel mogelijk te bevorderen en hen,
overeenkomstig den geest der eeuw, vrijzinnig en verlicht te behandelen. Daar intusschen de besluiten
van het Indische Bestuur, dikwerf ter naauwernood in het moederland en dus nog veel minder buiten
hetzelve genoegzaam bekend worden, achten wij het niet overbodig, hier eenige artikelen van het
bedoelde staatsstuk over te nemen. Hetzelve is gedagteekend: Amboina, den 15den april 1824.
»REGLEMENT op het Binnenlandsch Bestuur en dat
der Finantiën op A mboina. en Onderhoorigheden.
Art. 163. De Hongi Q , en de verpligting daaruit voortvloeijende, om de kruis orembaai, voor de
Hongi te bouwen en te onderhouden, wordt voor altijd vernietigd en afgeschaft.
Het is mitsdien ten strengste verboden, om in plaats van de Hongi, of op naam van de Hongi,
immer eenige belasting, geldelijke betaling of leverantie, hoe ook genaamd en van welken aard ook,
van de bevolking te vorderen of aan te nemen.
Art. 164. De uitroeijing of extirpatie van de specerij-boomen, op last of vanwege het Gouvernement,
is voor altijd vernietigd en verboden, en zal, onder welk voorwendsel ook, van nu af aan, nimmer
mogen plaats hebben.
Art. 165. Aan alle ingezetenen is vrij en onverlet, om op de gronden, hun in eigendom toekomende
of in huur of pacht, dan wel ten gebruike uitgegeven, zoodanige voortbrengselen aan te kweeken als
zij verkiezen.
(*) H erb arium A m b o in en s e , T. 2.
(-J-) Oud en N ieuw O o s t - I n d ië n , 3 D.
(§) Indian A r c h ip e la g o , V. 1.
(*) Valentyn (1. c. 2 D. bl. 183 en verv.) geeft van den Hongi-togt eene uitvoerige beschrijving, in het kort hierop
neêrkomende. De Hongi- of Kruisvloot bestond uit een grooter of geringer getal (niet zelden tot 60 en meer) inlandschc
vaartuigen, in de landtaal Korakora genaamd. Zulk eene vloot voerde vele duizenden roeijers en andere gewapende
manschappen; ieder.eiland moest, naar gelang zijner bevolking, zijn aandeel daartoe leveren, en de schepelingen waren
verpligt, gedurende den togt, welke gewoonlijk 5—6 weken duurde,’; zelf in hunne behoefte té voorzien. De eerste
Hollandsche Landvoogd der Moluksche eilanden, Fr. Houtman, wordt als insteller der Hongi-vloot genoemd, met welke
hij voor het eerst in het jaar 1 6 0 7 , eenige plaatsen op Geram bezocht, ten einde orde te stellen op alle regerings- en
handelszaken, en nieuwe verbindtehissen aan te knoopen. Van dien tijd af werd jaarlijks van Amboina een Hongi-togt
naar de verschillende naburige etablissementen ondernomen. In het jaar 1625 nam de Landvoogd van Speult, ter
bevordering van het monopolie, de Hongi-vloot te baat, om op sommige plaatsen de specerij-boomen uit te roeijen,
een stelsel, hetwelk vervolgens, hoe verderfelijk ook en onbillijk tevens, bijna twee eeuwen lang onafgebroken werd
gehandhaafd, en waardoor het voornamè middel van toezigt en uitvoering, de Hongi-togt zoo berucht is geworden.
Lanjöt en Volkenkunde. 28