oog vallen en aan dit gunstig uiterlijk een gezond verstand en veel gevatheid paren. Zij weten de
regten, volgens hunne instellingen en begrippen, meesterlijk te verdedigen, en hunne redeneringen
door een’ vloed van woorden te schragen. Van aard zijn zij levendig, arbeidzaam, vast besloten bij
ondernemingen, volhardend en koen bij de uitvoering. Er is niet één bedrijf, waartoe zij geene geschiktheid
aan den dag leggen en waaraan zij zich niet gaarne overgeven, wanneer zij slechts meenen
er eenig voordeel uit te kunnen halen. Even als de inboorlingen van Rotti en Sawoe, door naarstigheid
en goeden wil boven alle overige inlanders.der Timorsche eilanden-groep uitmunten, en uit dien
hoofde, door de altijd berekenende en winstbejagende Chinezen, meer dan anderen tot werklieden en
huisvrouwen gezocht zijn, en om dezelfde redenen, waarom de Chinezen te Padang en Benkoelen,
ter westkust van Sumatra, zich het liefst van Niassers voorzien, even zoo nemen de Chinezen te Ban-
jermasing bij voorkeur Dajakkers in hunne dienst en kiezen zij liever uit dat volk hunne levensgezellinnen
dan uit de Banjerezen. I)e Dajakschc vrouwen zijn in het algemeen klein, missen het bevallig
uiterlijk der mannen, en alle aanspraak op den titel van het »schoone geslacht.” Zij worden echter
voor getrouwe echtgenooten gehouden en paren in het algemeen aan eene zedige en ingetogene
levénswijze eenen werkzamen aard en veel natuurlijke schranderheid. — Over de heerschende ziekten
bij de Dajakkers ter zuidkust van Borneo, en de middelen, welke zij tot genezing bezigen, bevat het
T ijd s c h rift voor N e ê rla n d s In d ië onderscheidene mededeelingen, tot welke wij kortheidshalve
verwijzen (( *(§)*). De Bilian’s spelen natuurlijk daarbij eene hoofdrol, en zonder hare medewerking zoude
geen zieke zijne gezondheid kunnen terugkrijgen. Alhoewel hare behandeling voornamelijk in sym-
pathetische kuren bestaat, dienen zij den kranke nogtans ook wel gestampte bladen, wortelen en uit
kruiden gekookte dranken toe, en knijpen of drukken zij zijne ledematen, enzy.
De gezamentlijke bevolking van Poeloe-petak, of van den breeden riviertak, welke de Doeson met
de Kapoeas verbindt, wordt op omtrent 4000 zielen geschat. Vroeger, namelijk vóór 1830, woonden
deze Bejadjoe’s gedurende vele jaren een eind lager en digter bij de zee, aan de boorden der Anlassan
Loepak. Op die wijze verhuizen zij nu en dan in massa, wanneer de grond, dien zij bewonen en
bebouwen, ophoudt vruchtbaar te zijn, of dat het onkruid er de overhand verkrijgt en er geene bosschen
meer in de nabijheid zijn, geschikt tot het ontginnen van nieuwe velden. De Bejadjoe’s drijven wel
eenigen handel, hetzij in ruwe, hetzij in door hen bewerkte stoffen, onder welke vooral bindrotting
en fijn gevlochten rottingmatten in aanmerking komen; hun hoofdbestaan echter is de rijstbouw.
Behalve de daartoe benoodigde gereedschappen, zoo als bijlen en kapmessen, die wij reeds opgegeven
hebben, gebruiken zij ook nog een’ zwaren ijzerhouten stok, tot het zaaijen en poten van rijst, bataten
enzv. ("f). In de binnenwateren bedienen zij zich van verschillende soorten van lansen, met
weêrhaken of, als eene vork, met twee of drie punten voorzien, lot het steken van visch (($).
Verreweg de meeste visch wordt echter met netten en door middel der reeds vermelde afdammingen
(*) Zie de jaargangen 184 0 , I, p. 4 1 9 , en 184 6 , II, p. 146. Ook boven p. 366 en 369.
(-}-) PI. 57, fig. 2 9 , op een zevende verkleind. Binnen het uitgesneden gedeelte van dezen sierlijken rijstplanter,
goeloeng-goeloeng genaamd, zit een los stukje hout, dat bij iedere beweging van den stok, een rammelend geluid
maakt.
(§) Zie PI. 5 9 , fig. 19 en 20.
gevangen. Varkens en buffels dooden zij met lansen, waarvan de ijzeren spies dikwerf zeer breed is.
Daarentegen zagen wij ook zeer ligte werpspiesen en meer andere soorten van pieken bij hen, die zij
als oorlogs- en speelwapenen bezigden (*). Hunne muzijkinstrumenten bestaan in de gong, of in metalen
bekkens, die zij van vreemde handelaren ontvangen, voorts in de lange, kokervormige tamborijn der
Bilian’s (-f), in twee soorten van blaasinstrumenten, een van welke gelijkenis heeft met onze hoboë en
bij de Bejadjoe’s den naant van seroenai draagt (($), terwijl het andere, gorteh geheeten Q , groote
overeenkomst bezit met zeker Chineesch en Japansch blaasinstrument. De seroenai is uit zacht hout
vervaardigd; de afgebeelde gorteh bevat zes bamboezen pijpen, welke door middel van cldinar tampoèreb
in eene uitgehooide kalebas zijn vastgezet: dit instrument, hetwelk door de uitstekende tuit der kalebas
wordt bespeeld, zal vooral bij de Dajak Pari zeer zijn gezocht en hunnen krijgsmoed aanvuren. Groote
trommels (gantang’s), uit een uitgehooid stuk boomstam bestaande en waarvan de eene opening met
het onbereide vel van een hert of van een’ buffel is overtrokken, worden somtijds bij feesten, meer
echter tot het slaan van alarm in de dorpen gebezigd (4-).
Opmerkenswaardig is de bijzondere bedrevenheid der Dajakkers in allerlei vlechtwerk, als van
mandjes, matten enzv., uit rotting- en bamboesriet, pandanus- en andere blad- en bies-soorten. De
rottiDgmatten, vooral de fijn bewerkte, behoeven slechts de gunst der mode en eene andere verwstof
voor hel rood, dan het drakenbloed, dat door het daglicht verbleekt, om ook op de Europesche markt
aftrek te vinden (**). Wanneer de Bejadjoe’s de velden of de bosschen gaan bezoeken, hebben
zij gewoonlijk manden op den rug, die aan een’ band over den schouder gedragen worden; de
manden der mannen ziju rond en niet vast, maar wijd of doorzigtig uit rotting gevlochten; die der
vrouwen daarentegen digt, plat en breed, en meestal op verschillende wijze rood, geel en zwart
(*) PI. 5 9 , fig. 1 5 , vertoont eene strijdlans, schier geheel uit ijzer bestaande, behalve in het midden, en eigenlijk
van de Dajak Pari afkomstig, bij welke dit moordtuig tamboeloe heet. Fig. 16 stelt eene lans voor der Bejadjoe’s ,
zoo zij zeggen uit voorouderlijken tijd, en toen boeno, thans ratodjang genoemd wordende; fig. 17 is eene werpspies,
die, even als de vischlansen, onder den algemeenen naam van doeha bekend is; fig. 18 strekt bepaaldelijk
lot liét doodsteken van buffels. Fig. 1 4 , eindelijk, werd door den Heer von Heririci in het hoogere gedeelte der
Soengi Kapoeas afgeteekend: dit schijnt een pronkwapen te zijn, waarvan de stok met menschenharen is versierd. Al
deze lansen zijn op een achtste verkleind. Hare slokken bestaan deels uit bamboes-, deels uit dik rottingriet.
^-jj) Zie bl. 366. p Iflffll 5 7 , fig. 23.
: Vf:fi^Dezelfde Pb figi 22.
(4.);Dezelfde Pb fig. 1 9 , en 20 de daartoe behoorende klopper. Deze beide voorwerpen zijn, even als fig. 22 en
2 3 , op een zevende der natuurlijke grootte geteekend.
(**) pj# 50} fjg, 5 ? is gene gewone soort van matten (in het algemeen amak bij de Bejadjoe’s genaamd), van
rielachlig gras; fig. 6 , eene, van soortgelijke biezen, doch eenigzins fijner en dubbel (amak-silep) ; fig. 7 , eene
fijne rottingmat: alle drie op een achtste verkleind. Soortgelijke rottingmatten , Ier grootte van 6—7 (Rijnl.) voet
lengte, bij 3—4 voet breedte, worden gewoonlijk met ƒ 1 , 5 0 —/ 2 het stuk betaald; doch de Bejadjoe’s vlechten,
van dezelfde fijnheid, ook veel grootere, zoo als ik er eene bij hen kocht voor ƒ 8 , die bijna 1 1 voet lang en 1 \ voet
breed is. Buiten deze vervaardigen zij, van dikker rottingriet, groote vloermatten, die onverslijtbaar zijn en van
welke ook de kleur (natuurlijk en zwart) zeer duurzaam is. Mijue, uit Oost-Indië medegebragle, ethnographische
verzameling bevat eene aanzienlijke hoeveelheid voorwerpen van kunstvlijt der Dajakkers, zijnde al de gegevenc
afbeeldingen daarnaar vervaardigd.