Wij deelen ten slotte nog een paar aanleekeningen mede, uit het dagboek en de officiële verslagen
van den Overste von Henrici, aangaande het zuid-oostelijke strand van Bornco en de rivier van Pagattan,
aan welker hooger gedeelte, bij Goesan, dus aan de oostzijde van het Ratoes-gebergte (*), de voornaamste
diamantmijnen van het Gouvernement gelegen zijn. — Langs de zuidkust der Tanah-lawut,
zegt de Heer von Henrici, vindt men heuvelen van 20—40 voeten hoogte, en er storten zich daar eene
menigte rivieren in de zee. Bij de Tandjong Kandang-auwor komen lagen van eene soort van bruinkolen
voor. De Kampong Pagattan ligt op een vlak strand, digt aan de zee, en omstreeks drie uren
roeijens verder, op een’ kleinen afstand benoorden de Tandjong Betong, heeft de Soengi Pagattan hare
uitwatering. In de benedenste helft is deze rivier vrij diep; zij slingert zich in vele kronkelingen, door
een vlak land, bedekt met bosschen, die hier en daar tot het aanleggen van enkele huizen en rijstvelden
geopend zijn, terwijl hare breedte, welke Aanvankelijk ongeveer 50 voeten bedraagt, langzamerhand
tot die van 30 voeten, nabij Goesan, afneemt; in dit hooger gedeelte zijn hare oevers heuvelachtig.
De diamantmijnen liggen nog verscheidene uren boven Goesan, in eene streek, welke door den Heer
von Henrici niet is bezocht geworden. Er zijn daar somtijds honderd menschen aan den arbeid, vooral
na den rijstoogst. Ook ten noorden van Goesan, bij de gehuchten Batoelitjin en Pangkalan, wordt
naar diamanten gezocht. — ln 1834 — teekent voorts de genoemde Hoofd-Officier, in een zijner rapporten
aan — is ih het geheel van Banjermasing uitgevoerd, voor eene waarde van tusschen dé ƒ 17,000
en ƒ 18,000 aan diamanten, en van ƒ 6 0,000 tot ƒ 7 0 ,0 0 0 aan stofgoud.
{*) Wij merken dit uitdrukkelijk aan, ter wederlegging van hetgeen door den Heer A. von Humboldt daaromtrent
in zijn werk: Asio C en tra le , T. IH, p. 636, wordt geopperd, alwaar men leest: » I e gisément des diamants do
Bornéo a été reconnu au nord du lieu (de Tanah-lawut, niet Tanah-hanl, gelijk daar staal) que nous venons de
décrire, tnais toujoufs d la pente occidentale de la chaine'dës Morris-Ra lom.” Deze opgave is even onjuist, als die
omtrent eenen grooten klomp gedegen goud,' welke zich in handen vim den Sultan van Sambas zonde bevinden
( l . c . T. I , p. 525); vermoedelijk eene verwarring met den zoogenaamden g r o o ten d iamant (een eivormig bergkristal
van 1" 9"’, Rijnl. maat, lengte) van den Sultan van' Matam op-Borneo. Zie hierover, onder anderen, het
onlangs verschenen werk van den Heer Temminck, Coup-d’o e il g én é ra l su r le s F o sse ssio n s néerlandaiggs
d a n s l ’In d è a 'r c h ip é la g iq u e , II, p. 282.