en augustus, in de bogt Oeroe Langoeroe gedaan, bleek de gemiddelde stand'aldaar te zijn: in de
voormiddagsuren 27°4, in die van den namiddag 28°, en in de avondstonden, na het ondergaan der
zon, 26°6; de hoogste en laagste standen van den thermometer werden aldaar waargenomen op den
14den augustus, des middags ten 1 ure, $lswanneer dezelve 31°2, en op*den 3den augustus, des middags
ten 12 ure, toen hij 25° teekende. Tijdens ons verblijf in deze bogt ,t barstten er meermalen vervaarlijke
onweders in den omtrek los, welke somtijds geweldige stroomen waters ontlastten en van zware donderslagen
en bliksemstralen vergezeld gingen. Het weêrlichten behoorde over het geheel tot de gewone
verschijnselen, die wij bijna iederen avond boven het land waarnamen, zoowel in dit noordelijk gedeelte,
als in de meer zuidelijke streken. Aardbevingen zouden, volgens het zeggen der inboorlingen, slechts
zeer zelden op de door hen bewoond^ strandplaatsen bespeurd worden, en dan nog nooit bijzonder sterk.
Wij zelven hebben, gedurende onzen togt langs de kust, niets van dien aard ondervonden; slechts eenmaal,
in het laatst van augustus, meenden eenige matrozen der korvet, dat zij, in het bosch zijnde, twee
ligtë schokken van aardbeving gevoeld hadden; terwijl ook op den l sl§8 september, toen wij digt bij een
klein eilandje, tusschen den ingang der Triton’s baai ten anker lagen, des morgens omstreeks 4 ure,
^ eehe ongewone schudding in het schip bespeurd werd, zonder dat men binnen of buiten boord de aanleiding
tot zulk eene beweging ontdekken konde. De Officieren schreven haar derhalve aan eene zeebeving
toe.
Ten einde de heerschendé winden en hunne veranderlijkheid gedurênde de drie gemelde maanden,
op eene meer bepaalde wijze te doen kennen, maak ik gebruik van een kort»uittreksel, genomen uit het
reisverhaal van eenen Officier der korvet, den Heer Modera (*), wiens opgaven nopens dit onderwerp,
als op de geregelde aanteekeningen van het scheepsjournaal steunende, zoo naauwkeurig als volledig
mogen geacht worden. —Yan den 20slen tot den 30sten mei, zegt de Heer Modera, hadden wij bestendig
mooi weder; met het eerste kwartier gewoonlijk stijve Z. O., O. Z. O. en Z. Z. O. winden, doch tegen
de volle maan, meestal flaauwe en bramzeilskoelten, echter altijd uit het Z. O. en O. (Toen bevonden
wij ons onder de lage kust, die wij niet voor den 25sten junij verbéten). Sfa den 2 '|sten mei of na volle
maan, was de wind zeer veranderlijk met ongestadige en flaauwe koelten, soms Z. W. en W«, en blééf
tot drie dagen na het laatste kwartier, of tot den 7den junij, vast in het N. W. en Z. W. staan, terwijl er
eene zware deining liep uit het Z., Z. Z. O. en Z. O. Wij hadden in dien tijd veel regen, voornamelijk
des nachts. Yan drie dagen na het laatste kwartier tot&de nieuwe maan, of van den 7den junij tot den
12den, hadden wij met flaauwe en bramzeilskoelten, des nachts uit het N. O. en N., over dag uit het
Z. O. en O., dagelijks veel regen en nog immer deining van het Z. O. en Z. Tot den 20sten junij, toen
het eerste kwartier inviel, bleef het nu mooi weder, met slechts éénen dag aanhoudenden regen. De
wind was tusschen het N. O., O. en Z. O. veranderlijk, met flaauwe en bramzeilskoelten. Yan den
20slen tot den 26sten junij, of van het eerste kwartier tot da’ags voor volle maan> was het zeer regenachtig,
met dikke lucht en gum* weder, vergezeld van stijve N., N. N. O. en Z. O. winden, en zware deining
uit het Z. O., Z. Z. O. en Z. Het was toen ook des nachts gevoebg koud. Het eerste kwartier en de
grootste noorder declinatie der zon, die juist zoo kort op elkander invielen — den 20sten en 2 1sten junij —
(*) V erh a a l yan e e n e r e iz e naar en ,la n g s d e z u id -w e s tk u s t v an N ie uw -G u in e a , 1830.
kunnen veelligt hieraan wel eenigzins oorzaak zijn geweest. Tot het volgende laatste kwartier of den
4den julij, troffen wij dagelijks frissche, stijve en ongestadige koelten uit het O. N. O. tot Z. O., met,
ofschoon bewolkte en buijige lucht, altijd goed weder; doch des avonds, na zonneondergang, wat
regenachtig. Daar wij echter yan den 29sten junij tot den 3den julij in de straat Saraweri Wourat, aan
den. noordkant van.het eiland' Aidoema, digt achter vrij hoog land ten anker lagen, zoo kan men op de
rigtingen des winds van dien tijd, niet veel staat maken. Hetzelfde valt ook aan te merken ten opzigte
van ons overig verblijf op Nieuw-Guinea’s zuid-westkust, vermits wij alstoen onafgebroken in de bogt
Oeroe Langoeroe vertoefd hebben, waar wij van drie zijden vrij digt door bergen omgeven waren, terwijl
van de vierde of zuidzijde, eenige kleine eilanden ons insgelijks min of meer dekten; zoodat ook hier de
winden verschillende wijzigingen moesten ondergaan, naarmate zij uit deze of gene streek kwamen.
Yan den 4den tot den 10den julij, of van het laatste kwartier tot de niêuwe maan — gaat de Heer Modera
voort — was het hier dagelijks mooi weêr, met flaauwe en bramzeilskoelten uit het O., Z. O. en Z.
Doch van den l l den julij tot den 7den augustus, en dus van nieuwe tot drie dagen voor de volgende
nieuwe maan, was.de lucht rhiest alle dagen dik, nevelachtig, vochtig, en guur, met flaauwe, soms
bramzeilskoelten uit het O. en Z. O., die zeer dikwijls vergezeld gingen van koude valwinden uit het
Z. W . en Z. Z. W. De berg Lamantsjieri en andere omliggende hoogten, waren dan meest altijd zwaar
en daag in wolken gehuld. — Van den 8sten augustus tot aan het eerste kwartier of den 18dea dier maand,
bleef de wind*'steeds veranderlijk tusschen het O., Z. en Z. W ., met flaauwe koelten, echter zbndèr valwinden
en met goed weder. Yan dien tijd af tot den l sten september, op welken dag wij de kust van
Nieuw-Guinea verlieten, waadde'het voortdurend uit het Z. O., Z. en Z. W . tot W. Z. W ., met flaauwe
koelten; gedurende de eerste zeven dagen — van 18 tot 25 augustus —. regende het iederen avond,
doch na dien tijd behielden wij mooi weder, hetwelk slechts somwijlen door ligte regenbuijen afgewisseld
werd.
Indien nu uit al het hier vermelde om trentwd^ winden, een algemeen besluit mag worden opgemaakt,
dan zoude het blijken, dat langs de zuid-westkust van Nieuw-Guinea, de Z. O. moeson met afnemende
maan zuidelijker tot zelfs Z, W. en soms W. Z. W. loopt; doch met wassende maan daarentegen, zich
'•meer naar het noorden; tot N. O. en N. wendt. Neemt men voorts in aanmerking de menigvuldige en
ten.deèle vrij sterke en lang aanhoudende regens, die wij gedurende de reis gehad hebben, dan schijnt
zulks de getuigenis der inboorlingen allezins te bevestigen, dat ook langs dit gedeelte d e r‘kust van
Nieuw-Guinea, even als in den Molukschen Archipel, d,e Z. O. moeson voor de zoogénaamde kwade of
regen-moeson, de N. Westelijke daarentegen, voor de goede of drooge moeson moet gehouden worden.
Deze weêrsgesteldheid staat dus in eene omgekeerde rede tot die, welke op de groote westelijke Sunda-
eilanden heerschende is.
De waarnemingen, aan boord van de T rito n omtrent eb en vloed en de stroomingen langs de kust
en uit het land gedaan,, hebben de volgende uitkomsten opgeleverd. In de straat Prinses Marianne
werd een geregeld vallen, en rijzen van het water opgemerkt, hetwelk slechts éénmaal in de vier-en-
twintig uren plaats had, leverende'dit gewoonlijk een verschil op van 1# tot 1 £ vadem. Uit eene reeks
zorgvuldig gedane waarnémingen in de bogt Oeroe Langoeroe, liet zich het gevolg trekken: dat bij volle
Land- en Volkenkunde. w 8