oorlel, door middel eener doorboorde vruchtpit vastgezel; de langere en fraaijere pennen( *(§)binden zij
meestal met een dun touwtje op het achterhoofd te zamen. Naast de armringen en gouden platen,
behooren de halssnoeren tot de meest geachte versierselen van den Timorees. Zij bestaan in gouden
balletjes en eene bijzondere soort van kralen van eene doffe en oranje-gele kleur, hard als glas, onregelmatig
rond van gedaante en van buiten met holligheden of kleine gaatjes voorzien (*). Oppervlakkig
beschouwd, zoude men haar voor natuurlijk zeekoraal houden; doch het zuur oefent er hoegenaamd
geene werking op uit; zij schijnen dus een kunstvoortbrengsel te zijn en, in dat geval, vermoedelijk van
Chineschen oorsprong. De inlanders beweren, dat haar bestaan van overoude tijden dagteekent, en zij
thans niet meer door nieuwen toevoer vermenigvuldigd worden, hetwelk hare waarde natuurlijk zeer
doet stijgen. De Rottinezen en Sawoenezen betalen haar nog eenigzins duurder dan de Timorezen.
Zij worden, naar hare grootte, gelijkvormigheid, gladheid en zuiverheid van kleur, in vier soorten
verdeeld, bij de Timorezen bekend onder de benaming van: 1.) Inoe (-f) sdla (kost 15—18 gulden het
snoer), 2.) Inoe kei-lolo (12—14 gulden), 3.) Inoe foea-boeboe (§) (8—10 gulden) en 4.) Inoe tipcis
of Inoe kote-manoe (5—6 gulden het snoer). De twee eerste soorten zijn schier alleen in het bezit der
vorsten en maken een deel der rijksschatten uit. — Alvorens echter de verschillende, enkel tot opschik
strekkende versierselen te beschrijven, zullen wij ons eerst een oogenblik met de klccdingstukken en
andere nuttige en tot dagelijksch gebruik benoodigde voorwerpen, onledig houden.
De kleeding der Timorezen bestaat bij de mannen hoofdzakelijk in twee groote shawl-doeken of dekens,
ter lengte van omstreeks 2 Nederl. ellen, bij eene breedte van tusschen de 8 en 12 palmen. Deze
doeken, door de vrouwen uit katoengaren geweven, zijn, zoowel- wegens hunnen vorm en de wijze,
hoe zij gedragen worden, als vooral ook door de verdeeling der kleuren en de hoedanigheid der in de
roode randen gewerkte bloemen of figuren, in den volsten zin karakteristiek en nationaal. Op geen
ander eiland van geheel Indië ziet men doeken met soortgelijke kleuren, terwijl bij vele naburige volksstammen,
of liever bij schier alle bewoners der Timorsche eilanden, maar ook déér alleen, dezelfde
vorm gevonden wordt: eene allezins opmerkelijke bijzonderheid, wel waardig, de aandacht der Ethno-
graphen tot zich te trekken. Zij geeft aanleiding tot de vraag: Indien de bewoners dier eilanden, en
meer bijzonder de Timorezen, gelijk door ons bereids is aangemerkt, van de Molukken of van Celebes
afkomstig zijn, welke redenen kunnen hunne voorouders bewogen hebben, in hun nieuw vaderland,
ten eenemale van kleedij te veranderen en, vooral ook, ten opzigte der kleuren een’ geheel anderen
regel aan te nemen? een’ regel, thans algemeen in gebruik, en niet minder karakteristiek, dan de taal,
de godsdienstige denkbeelden, zeden en vele andere bijzonderheden in het maatschappelijk en huishoudelijk
leven van dit volk. De bedoelde doeken (Tainoesa) zijn, van het eene tot het andere einde,
in het midden wit, en deze breede witte baan heeft aan weêrskanten een’ rooden zoom van mindere
of meerdere breedte (gewoonlijk tusscben de 15 en 25 of hoogstens 30 Ned. duimen). Zulk een doek
(*) Zie PI. 3 9 , fig. 5 , zijnde het, in het midden staande stukje, dat in natuurlijke grootte is afgebeeld, vande derde soort.
( f ) Inoe of hinoe (Roltineesch henoe) beteekent: p a r e l (=^Ul« moetidra Maleisch, en in den Bèz&r-tongval,
dikwerf tot moetie verkort). Het Timoresche inoe schijnt eene klankvervorming te zijn van het Maleische xjJI indah,
kostbaar,, u itm u n te n d , z e ld za am , ho o g g e sch a t, op prijs g e s te ld enzv.
(§) Boeloe beteekënt in. het Timoreesch: r o n d , foea, eene vrucht.
of deken is somwijlen slechts uit twee, meermalen echter uit drie, en somtijds ook uit vier overlangs
aan elkander genaaide strooken te zamengesteld. De roode zoom aan weêrszijde, bestaat meestal uit
een afzonderlijk stuk. Deze zoom is doorgaans met verschillende, evenwijdig loopende strepen en
bloemvormige figuren van blaauwe, zwarte, witte, groen- en geelachtige kleuren versierd. De verdeeling
en gedaante dier strepen en bloemwerken zijn wel in elk landschap verschillend, doch vertoo-
nen toch overal een vast aangenomen beginsel, van hetwelk niet ligt zal worden afgeweken. Voorbeelden
daaromtrent, uit twee landschappen genomen, vindt men op PI. 34 en 35. Het weven der
doeken en verwen van het garen, is het werk der vrouwen. De daartoe benoodigde verfstoffen worden,
deels door de inlanders zelven, uit onderscheidene gewassen bereid, anderdeels van de Chinezen, wélke
tot het koopen van sandelhout en bijenwas, jaarlijks de binnenlanden bezoeken, ingeruild.
Van .de twee gemelde groote doeken, uitsluitend bij de mannen in gebruik, wordt er één om de
heupen geslagen, vanwaar hij tot aan de kniën afhangt en alleen boven de buikstreek eenigzins vast
is in elkander gedraaid. De ander strekt ter bedekking van het bovenlijf, wordt over de beide schouders
heengeslagen en daalt, naarmate zijner breedte en lengte, tot op de heupen of nog eenigzins lager neer (*).
Gedurende de warmste uren van den dag, is echter het bovenlijf van den Timorees zeldzaam bedekt,
maar de daartoe bestemde doek, in eene wrong om de lenden gebonden.^- De vrouwen bezigen
somwijlen soortgelijke shawl-doeken ter bekleeding van het bovenlijf; meer algemeen nogtans een naauw,
langs de zijden digtgenaaid, doch van boven en onderen open kleedje, bij de Maleijers Sarong genaamd,
gelijk zij ook het onderste gedeelte van het ligchaam en de beenen in zulk een zakvormig gewaad hullen.
Deze kleedjes der vrouwen prijken altijd met bonte kleuren: gemeenlijk op eenen rooden grond met rondgaande,
min of meer breede strepen en blaauwe, of donker en licht gele, bloemvormige figuren voorzien
{-f). Vrouwen van rang hebben bij feestelijke gelegenheden veelal een wit katoenen buisje met
lange mouwen aan, en daarover het gewone zakvormige, om het bovenlijf afhangende kleedje. Het
hoofdtooisel bestaat alsdan ook wel uit eenen fraai rooden of geelkleurigen doek, waaraan, op het
voorhoofd, eene zilveren of gouden halve-maanvormige plaat, o f wel eenige kleinere ronde plaatjes,
zijn vastgehecht. Hals en ooren zijn met snoeren kralen versierd.
Na deze kleedingstukken is ontegenzeggelijk een der noodwendigste voorwerpen voor den Timorees,
zoowel voor de vrouw, als voor den man, de betel- of sierizak [Haloek Jtosoe, PI. 4 0 , fig. 1), met
de onderscheidene, daartoe behoorende kokertjes en doosjes. Deze zak, gewoonlijk uit eenen bont-
kleurigen, rood of blaauw linnen of sitsen neusdoek vervaardigd, waarvan de vier hoeken door een’
knoop vereenigd, en naar onderen, tot op eene zekere hoogte, met vele ringen van horen, been,
schulpen, schildpad, ivoor, of ook wel eens van zilver, versierd zijn, wordt over den linker schouder
gedragen, zoodat hij digt onder den arm afhangt. Hij dient hun, in -de eerste plaats, ter berging
van de tot het betelkaauwen benoodigde zelfstandigheden., .als: sieribladen, gambir, gebiuschten kalk
(*) ®ÏÏ ^en afgébeelden inboorling van Rotti (PI. 4 3 ), is de wijze, hoe de mannen daar de beide doeken dragen,
duidelijk voorgesteld.
■’(-f) Een staal, in halve 'natuurlijke grootte, uit het midden van zulk een’ vrouwenrok (Tais bifeel) uit het landschap
Amarassie, vertoont fig. 1, PI. 39.