kelijke afwijkingen van de tot heden onvermengd en zelfstandig geblevene, binnenlandsche bevolking.
Ten einde eene juistere schets te geven aangaande den huishoudelijken en maatschappelijken toestand
van deze laatste, zal het noodig zijn, in sommige bijzonderheden te treden, welke, hoe onbeduidend
misschien ook op zich zelve, niet te min veel kunnen bijdragen tot de betere beoordeeling der levenswijze,
geaardheid en beschaving van dat onafhankelijke, strijd- en roofzuchtige volk.
Wij willen heginnen met een overzigt te geven van de orde, in welke wij onze bouwstoffen gerangschikt
en ons voorgenomen hebben, dezelve te behandelen.
I. TraoR, omtrent welk eiland wij onze berigten in drie afdeelingen splitsen zullen. Te weten:
ééne, welke al hetgeen ons ten opzigte der uiterlijke gedaante van het land en zijne statistieke verdeeling
is bekend geworden, mitsgaders het verhaal onzer verschillende togten door hetzelve, bevatten zal-. De
tweede afdeel ing zal uitsluitend aan ethnographische, en de derde alleen aan geognostische waarnemingen
zijn toegewijd j zullende deze laatste afdeeling echter eerst ten slotte van het geheel worden medegedeeld.
II. R otti, Sawoe, Solor. Omtrent deze drie eilanden zullen zich onze mededeelingen genoegzaam
uitsluitend tot het gebied der ethnographie bepalen.
IH. Geognostische schets van T imor’s westelijk gedeelte en van de eilanden Kambing en Samauw.
Deze schets is, onder mijne toelichting, door den Heer Dr. C. Schwaner van Manheim (*) bewerkt,
naar eene vrij aanzienlijke hoeveelheid rotsstukken, door wijlen mijnen ongelukkigen reisgenoot,
Dr. Macklot, verzameld en in der tijd aan het Leidsche Museum toegezonden, met opgave der plaatsen,
vanwaar zij afkomstig zijn, en soms ook der omstandigheden, onder welke zij voorkwamen. Het treurige
lot, welk den Heer Macklot in 1832 op Java trof, en waarbij al zijne dagboeken, zonder dat er eene
enkele bladzijde is overgebleven, verloren gingen, is destijds en bij verschillende andere gelegenheden
bekend gemaakt. Ten gevolge dier droevige gebeurtenis, waarbij een zoo ondernemend en hoogst
kundig man zijn nuttig leven verloor en, met hetzelve, ook al hetgene hij voor de wetenschappen en het
vaderland, met zooveel liefde als zelfsverloochening en ten koste van zooveel tijd en vlijt, had te zamen-
gebragt, zie ik mij thans, bij het opentlijk verslag geven der reizen, gemeenschappelijk door ons gedaan,
ten eenen male tot mijne eigene, minder volledige geognostische aanteekeningen beperkt. Men gelieve
derhalve bij het beoordeelen dier aanteekeningen — en hetzelve geldt evenzeer ten opzigte der reeds
medegedeelde, omtrent de Molukken en Nieuw-Guinea — deze omstandigheid wel in aanmerking te
nemen. Hetgene zij bevatten, zijn, als ware h et, geredde overblijfselen uit eene schipbreuk, die ik den
beoefenaren der aardrijkskundige wetenschappen meende, niet te mogen onthouden.
(*) Deze jonge, ijverige en weltoegeruste Mineraloog, door Zijne Majesteit tot Lid der Natuurkundige Commissie in
Oost-Indië benoemd zijnde, stelt zich voor, zijne kundigheden hoofdzakelijk toe te wijden aan een grondig onderzoek,
waar zulks te passé komt, van de geognostische gesteldheid onzer Overzeesche bezittingen en aan alles, wat, in een
bergbouwkundig opzigt, voor Nederland, de Koloniën en de wetenschap nuttig en belangrijk kan worden geacht.
T I M O R .
EERSTE AFDEELING.
A A R D R I JK S - EN G E S C H IE D K U N D IG G E D E E L T E .
I.
Beknopt overzigt van het eiland Timor, in het bijzonder van
deszelfs westelijk gedeelte.
Zonder in breedvoerige beschouwingen te treden betrekkelijk Timor’s geograpnische ligging en
natuurlijke en statistieke gesteldheid, zullen eenige korte, algemeene aanmerkingen dienaangaande
ter toelichting van ons volgend verhaal, niet zonder nut zijn.
Tusschen de zuidelijke parabelen van 8° 20' 15" en 10° 22' 19", en de meridianen van 123° 27' 24"
en 127° 0' 32" beoosten Greenwich gelegen (*), vertoont zich Timor (f) als de oostelijke schakel van de
(*) Aldus volgens de opgaven van Freycinet (V o y a g e , Navigation et Hydrographie).; Flinders zegt, in zijne boven
aangehaalde reis, de zuid-westpunt van Timor bepaald te hebben op 10° 22' Z. b r ., en 123° 29' O. 1. v. Gr. Volgens
eene nog onuitgègevene, mij onlangs door Zijne Excellentie, den Heer Minister van Koloniën J. G. Baud, ten behoeve
van dezen mijnen arbeid, goedgunstig ter beschikking gestelde Kaart v an de e ila n d e n b e o o s t e n J a v a , in welke
vele nieuwe kustbepalingen en andere, voor de zeevaart belangrijke waarnemingen zijn aangeteekend, is gemelde zuid-
westpunt , naar de opnemingen van den Kapitein ter Zee A. C. Edeling, geplaatst ofi 10° 25' 23" Z. br. en 123° 31' O-. 1.
v. Gr.; terwijl het midden van den oosthoek des eilands door hem is öpgegeven, te liggen op 8° 2 5 'Z. br. en 127° 17' 0 . 1.
(+) letterlijk: o o s t of h e t o o s te n beteekenende, en uit dien hoofde ook wel Groot-Timor genaamd, ter
ouderscheiding van het eenige graden meer oostwaarts liggende Timor-lawut als kompasstreek: n o o rd -o o s t
beteekenende). Als eerste, voorname oorzaak van het onbepaald betrekkelijke dezer benamingen, moge de omstandigheid
hebben aanleiding gegeven, dat Timor-zelf zijne eerste bevolking uit meer oostelijke streken, uit de Molukken
namelijk, ontving, en dat ook die bevolking van uit den oostelijken hoek van dit eiland begonnen is, zich langzamerhand
westwaarts uit te breiden. De bewoners van het geheele land noemen zich dus, in hunne overleveringen, te regt:
Ot'ang tinioj•, m en sch en u it h e t oosten.