hij den Heer Macklot van veel dienst was bij het ondervragen der landbewoners. Na een verblijf van
drie weken, van wélke de Heer Macklot acht dagen tot de reis door het binnenland had besteed, verliet
hij den 15den april, met zijnen zieken reisgenoot van Raalten, die door eene galkoorts was aangetast,
Atapoepoe en kwam den 20stcn dier maand op Koepang terug, doch alléén, daar de kranke was bezweken
(*) en hij zelf in een’ slaat van gezondheid verkeerde, die veel te wenschen overliet.
In onderscheidene der in lateren tijd openbaar gemaakte geschriften omtrent Timor, wordt met meer of
minder ophef gewaagd van het in den jare 1818, tusschen de Nederlanders en de Portugezen ontstane geschil,
ten opzigte hunner aanspraak op Atapoepoe. Vooral de Heer de Freycipet weidt, in zijn reisverhaal,
aan dit onderwerp vele bladzijden druks, en is dus ook hier aan zijne zucht tot veelschrijverij getrouw
gebleven. Of echter zijne vlugge redeneringen altijd op stevige gronden steunen, of zijne oordeelvellingen
niet vaak wat onbekookt en eenzijdig zijn, willen wij liefst in het midden laten, In deze heeten
zij op inlandsche bewijsstukken te berusten. Wij zullen ons de moeite niet geven, dien Heer in het
breede te wederleggen, maar ons liever eeniglijk bepalen tot eene korte opgave van de ware toedragt
der zaak, zoo als wij die uit officiële bronnen hebben leeren kennen.
In de laatste helft van het jaar 1818 ontvingen Kommissarissen-Generaal — de Heeren Elout, Baron
van der Capellen en de Schout bij Nacht Buyskes, welke na den algemeenen vrede, de Nederlandsche
Oost-Indische volkplantingen van het Britsche bestuur hadden overgenomen — eene aanklagt van den
Portugeschen Gouverneur van Delli, tegen den Heer Hazaart, Resident van het westelijk, onder Nederlands
gezag staande gedeelte van Timor, waarbij deze beschuldigd werd, »het grondgebied van Zijne
allergetrouwste Majesteit geschonden en zich mishandeling en geweld tegen Portugesche militairen
veroorloofd te hebben” (f). Eenige ambtenaren in Commissie, ontvingen dien ten gevolge van Kommissarissen
Generaal den last, zich onverwijld naar Timor-Koepang te begeven, ten einde het gedrag van
den Heer Hazaart en de regten van het Nederlandsche Gouvernement met naauwgezetheid te onderzoeken
en, naar bevinding, de zaken in den vroegeren staat te herstellen; terwijl de Heer Hazaart, ter
verantwoording, naar Batavia ontboden werd. Zoowel uit zijn verslag, als uit dat der Commissie,
bleek het gebeurde echter weldra van geheel anderen aard te zijn, dan door den Portugeschen Gouverneur
aan het Opperbestuur van Java was voorgesteld; dat, wel verre van dezerzijdsch misbruik en aanmatiging,
integendeel de aanspraak van het Nederlandsche Gouvernement op het grondgebied van
Atapoepoe, door den Kapitein-Generaal van Delli wederregtelijk werd betwist, terwijl de voorgewende
mishandeling en het geweld, aan Portugesche militairen gepleegd, zich enkel en alleen bepaalde tot
het aanhouden en doen straffen van twee of drie inboorlingen, welke zich van vijandelijke voornemens
hadden verdacht gemaakt, door het rondsluipen om de wacht, blijkbaar met het doel om wapenen te ontvreemden,
terwijl geen hunner, daar zij schier geheel naakt waren, zich als militairen hadden doen kennen.
Een van hen, welke zeide van den Gouverneur van Delli den rang van Kapitein te hebben gekregen,
(*) Zie boven bladz. 1 3 2 , waar de betreurenswaardige, door ons op Timor geledene verliezen, met weinige woorden
herdacht zijn. 5 .
(jr) Zie Tijd sch r ift voor N eérlan d s In d ië , 1 840, D. 2 , bl. 521.
gelijk men trouwens in de Portugesche bezittingen vele met militaire rangen betitelde inlanders vindt,
had de vermetelheid gehad, de pas geheschen Nederlandsche vlag heimelijk te willen nederhalen en de
Portugesche in hare plaats weder op te steken. Onder bet plegen dezer weêrgalooze schennis van het
volkenregt, door onze soldaten gevat zijnde, liet hem de Resident dadelijk aan den vlaggestok vastbinden
en op staande voet vijf-en-twintig rietslagen toedeelen, welke, voor zoodanig feit wezentlijk niet te
zware straf, die goede uitwerking had, dat h et, na dien tijd, niemand meer in den zin is gekomen, onze
nationale vlag aldaar in bet minste te verontrusten. De Resident had, wel is waar, bij het doen gelden
van ons regt op Atapoepoe, ten eenemale eigenmagtig gehandeld; doch mogt hij in het belang zijner
Regering daarbij:,tijd verliezen? Was hij niet verpligt, haar gezag, in de hem toebetrouwde landen,
zooveel mogelijk, ongeschonden te handhaven? Timor behoorde destijds, krachtens het besluit van
Kommissarissen-Generaal, van 24 januarij 1817, tot het Gouvernement der Molukken. Dit leverde,
in het onderhavige geval, de dubbele moeijelijkheid op tot het erlangen der noodige magtiging om te
Atapoepoe eenen militairen post te plaatsen. De gemeenschap tusschen Timor,en Amboina, uit den aard
der zaak, nog zeldzamer zijnde dan die van het eerstgenoemde eiland en Java, wordt door de moesons
bepaald en heeft gewoonlijk over en weêr slechts twee of drie keeren in het jaar plaats. Er zouden dus
zes of acht maanden verloopen zijn, alvorens de Resident eenig antwoord van Batavia had kunnen
bekomen, welke omstandigheid dan ook wel bij de beoordeeling van zijn gehouden gedrag, door de
regering in aanmerking werd genomen, terwijl deze, na alles naauwkeurig onderzocht en overwogen
te hebben, den ganschen maatregel goedkeurde en den Heer Hazaart in zijne vorige betrekking als
Resident van Timor en Onderhoorigheden op nieuw bevestigde. — Dat de Heer Hazaart het plan beraamd
en laakbare pogingen in het werk gesteld zoude hebben, om Batoe-gedeh onder Nederlands gezag
te brengen, is ten eenemale verzonnen en onwaar.
Ter bevordering der officiële gemeenschap tusschen Timor-rKoepang en Java, werd door Kommissarissen
Generaal, bij besluit van 16 december 1818> de vroegere bepaling ingetrokken en Timor
Verklaard, voortaan eene onmiddellijke onderhoorigheid van Java te zijn, alwaar gelijke vrijheid van
vaart en handel zoude bestaan, als in de overige Nederlandsche bezittingen in Oost-Indiè', welke niet
tot het Gouvernement der Molukken behooren (*). Bij besluit van den 25slen september 1836 werd
vervolgens aan den handel op Timor nog meer vrijheid verleend. Het luidt woordelijk als volgt: »Met
intrekking van het daarmede strijdige, te bepalen, dat het voortaan aan alle vaartuigen zonder onderscheid,
mits voorzien van Neérlands Indische zeebrieven of jaarpassen, zal zijn toegestaan om in de
onderscheidene havens van Timor, handel te drijven” (-{*). ,,
Atapoepoe, volgens den Heer de Freycinet, gelegen op 9° 0 ’ 48* Z. breedte en 124° 51' 1" O. lengte
van Gr., is slechts een klein, aan het zeestrand, binnen eene schoone baai, gebouwd en naar de landzijde
door lage kustbergen omgeven dorp. Een Posthouder of Commandant, -benevens een korporaal
met vier soldaten, een vijftigtal Chinezen en omtrent twintig Rottinezen, maken er de geheele bevolking
(*) Tijdschrift voor N eérlands In d ië , 1840, D. 2 , bl. 526.
(-J-) Zie de Javasche Courant van dien tijd.