hebben eene kiel, bestaande uit een trogswijze uitgehooid stuk boomstam, op hetwelk alsdan, naarmate van
de grootte der vaartuigen, twee, drie en somtijds meer smalle, dunne planken, in eene sehuinsche rigting
getimmerd zijn. Het geheel is alleen door middel van bouten pennen in elkander gewerkt, en de voegen
zijn met boomhars digtgestreken. Sommige groote praauwen voeren twee masten; de meesten echter
slechts één’, met een hoog, vierkant zeil, dat óf uit matten, óf uit zaamgeregen palmbladen bestaat.
Vóór in het vaartuig bevindt zich een houten bak met aarde of zand gevuld en tot vuurhaard bestemd,
op welken zij in roode aarden potten hunne spijzen koken. Enkele praauwen voerden kleine Hollandsche
vlaggetjes; anderen hadden in derzelver plaats, aan eenen regtstaanden stok, lappen van verbleekt en vuil
berookt katoen gebonden, waarvan de oorspronkelijke kleur niet meer te bekennen was. Behalve het
reeds genoemde huisraad, hebben wij in de praauwen en huizen der Papoea’s nog opgemerkt, onderscheidene
soorten van mandjes en platte doosjes (PI. 11, fig. 19 en 20), uit palmbladen gevlochten.
De eersten dienen tot berging van klëederen en gereedschappen; de laatsten tot het bewaren van tabak,
sirie, geneesmiddelen en andere, door het bijgeloof als behoedmiddelen tegen ziekte en ongeluk’geprezene
voorwerpen. De wapenen dezer strandvolken bestaan in pijl en boog (*), in lansen, eenige handgeweren
en kleine metalen stukken geschut. De vuurwapenen bekomen zij van de Cerammers; zij gebruiken
dezelve, volgens hun zeggen, hoofdzakclijk tot het bestrijden der roovers, die nu en dan hunne
kusten komen bestoken. Hunne lansen zijn van bamboes of hard hout en, even als hunne pijlen en
bogen, in het algemeen zeer gelijkvormig met die der zuidelijke bewoners. De pijlen zijn ondertusschen
niet zelden gepunt met een stuk scherp geslepen been van een’ kanguro, casuaris of van eenig ander
gedierte, somwijlen ook met eene sterke en zeer spitse vischgraat. Wij zagen hier ook onderscheidene
soorten van harpoenen en elgers met talrijke, deels gladde, deels getande punten. Deze dienen tot het
steken van visch, dat meestal des nachts geschiedt, wanneer de inlanders er met fakkels op uitgaan,
even als zulks in het najaar langs den Rijn en de daarin uitstroomende rivieren, ten opzigte der zalm-
visscherij plaats heeft. Er zijn visschen, inzonderheid uit de afdeelingen der Malacopterygii abdominales
en der Percóïdei, die gaarne op het licht afkomen en zich daardoor laten verlokken. Dikwijls, midden
in den nacht en uren achtereen, is ons oog geboeid geworden door de talrijke, langs het strand op het
water drijvende vuurtjes, die zich, nu eens in groepen vereenigd, dan weder verstrooid en gescheiden
vertoonden, elkander voorbijtrokken, zich in verschillende rigtingen bewogen, ver van elkander
afdwaalden en zich vervolgens langzamerhand weder verzamelden. Men kan zich naauwelijks een treffender
schouwspel denken, dan deze rustige bedrijvigheid en het gezigt dier tallooze zwevende flikkerlichten,
bij de doodsche stilte van een’ stik donkeren nacht, in zulk een wild en bergSÓhtig land. Op
andere tijden van het jaar, wanneer het harpoenen en steken van visch gedurende den nacht met minder
goeden uitslag kan beoefend worden, visschen de Papoea’s bij dag met hengels en werpnetten; terwijl
zij^ook somwijlen gedeelten van naauwe bogten, kreken of kleine rivieren afdammen en sappen van
vergiftige planten in dezelve uitstorten, waardoor de visch zoodanig bedwelmd wordt, dat die, na eenig
(*) Allezins .opmerkelijk is het verschil, tusschen de wapenen en vaartuigen der Nieuw-Guineërs en die der Nieuw-.
Hollanders. Bij de eersten hebben wij overal pijl en boog, en houten kano’s aangetroffen; de laatsten daarentegen
gebruiken, in plaats van bogen, zoogenaamde werpstokken tot het wegslingeren hunner gevaarlijke hasagaaijen; zij
bedienen zich voorts veelal van uit boomschors vervaardigde bootjes: verscheidenheden, die zich tot op geringen afstand
van elkander, in de straat Torres voordoen.
springen en spartelen, boven komt drijven en met de hand kan gegrepen worden. Huisdieren hebben
wij bij deze Papoea’s volstrekt niet ontwaard, zelfs niet eens den anders zoo onafscheidelijken begeleider
van den mensch, den getrouwen hond. Het houden van varkens verbiedt hun de godsdienst, die zij
werkelijk of slechts in naam belijden: want ofschoon de leer van Mahomed sedert lang bij hen is ingevoerd
hebben zij echter slechts een zeer gebrekkig en verward begrip van dezelve en allerminst van
haren eigenlijken geest. Zij bezitten geene tempels, bidden veelligt nooit, en schijnen ook op kerkelijke
plegtigheden of godsdienstige gebruiken, als het vasten, het offeren voor de dooden en dergelijken,
weinig acht te slaan: immers hebben wij nergens een’ priester ontmoet om hen tot het uitoefenen van
zoodanige vrome instellingen, door vermaning en lessen ofwel door eigen voorbeeld te kunnen opwekken.
Het weinige, dat zij nog van hunne godsdienst weten, is met allerlei versierselen en fetichisch bijgeloof,
het erfdeel hunner voorvaderen, doorweven. Zoo mogen zij in deze of gene rivier niet baden, in
sommige bosschen geen hout hakken, en zoo meer: want eene Overtreding dier verbodswetten zoude
door zware ziekten gestraft worden. Bij het ondernemen van gewigtige zaken brengen zij wel eens eene
soort van offer, onder anderen daarin bestaande, dat zij op zekere ;tijden een’ lap wit linnen aan stukken
snijden, dezelve in de opene lucht voor zich uitleggen, er vervolgens eenig eten, drinken en sommige
goederen bij zetten, en daarna, onder het opheflfen der handen ten hemel, voorspoed over hunne ondernemingen
en gezondheid en zégen over hunnen persoon afsmeeken. Behalve dat zij de formulieren
svan den Mahomedaanschen eed kennen, hebben zij nog eene andere wijze van beëediging, die zij veelal
bij gelegenheid van verzoeningen wegens vroegere oneenigheid gebruiken. Zij nemen alsdan eenige
wapenen, inzonderheid zwaarden, leggen dezelve op den grond neder, en zweren met opgehevene
handen en het aangezigt hemelwaarts gekeerd, dat al hetgeen zij zeggen, waarheid is, en dat zij
beloven, daaraan getrouw te zullen voldoen, of dat zij anders door dié'wapenen mogen worden vervolgd
en vernietigd-— Zij onthouden zich van het gebruik van varkensvleesch en van dat der schildpadden,
en begraven hunne dooden op Mahomedaansche wijze, met dat aanmerkelijke onderscheid echter, dat
zij de beenderen, na verloop van een Ngaraksa of jaar, wederom opdelven en dezelve alsdan naar
zekere rotsholten brengen. Zij rigten bij die gelegenheid, op hunne ruwe wijze, een gastmaal aan,
verzoeken alle; vrienden en verwanten op hetzelve, en vermaken zich met gongspel en dans, en met eten
en drinken. Mannen en vrouwen zijn in hunne beste kleederen gedost en met bloemen en gevederte
opgeschikt. Na aldus acht dagen lang in vrolijkheid te hebben doorgebragt, voeren zij de beenderen,
in een mandje gepakt, naar de bepaalde plaats in het bosch over. De kosten van het gegeven feest
worden gedragen door de gezamentlijke inwoners van het gehucht, waar de overledene geleefd heeft (*).
- . (*) Op zekeren tijd, dat ik tusschen de ruwe klippen en het houtgewas, langs de oostelijke helling van het kleine
strandgebergte, dat den westkant der baai Oeroe Langoeroe vormt, heenklauterde, vond ik , omtrent vijf schreden
binnen den ingang 'van een groot en diep hol der kalkrotsen, eene menigte mensckenbeenderen onordentlijk door elkander
op .:den grond liggen.’ Onder dezelve bevonden zich verschillende, zoo groóte als kleine schedels, die echter
meerendeels' gebroken waren. Drie slechts van volwassene menseken /waren nog in hun geheel, doch genoegzaam zonder
tanden. Deze , benevens de voorhelft van een’ kindersckedel,' heimelijk in mijne weitasch medegenomen hebbende,
bevinden zich thans in het Leidsche Museum. Tot mijn leedwezen ben ik niet in staat om met juistheid te kunnen
opgeven, of dit grafspelonk aan de Papoea’s , dan wel aan de Mairassis toebehoorde: want het zoude onvoorzigtig zijn
geweest, de inboorlingen dienaangaande te ondervragen. De Hoogleeraar Sandifort, aan wien ik deze schedels ter
bezigtiging aanbood, heeft de goedheid gehad, mij het volgende over dezelve mede te deelen.