werpen van hout, steen, been enzv. gevonden worden. Eenige nadere verklaring omtrent het wezent-
lijke of denkbeeldige nut dier verschillende zaken zal hier ongetwijfeld niet overhodig zijn.
PI. 60; fig. 6, vertoont het S a n to n g ra u o e n {letterlijk d o o d k ist-k am e r) van een aanzienlijk per-
sonaadje, In dit planken huisje, dat bij ongeveer zeven voet lengte, omtrent vijf voet: hoogte heeft;
en op zes pooten rust, wordt, weinige dagen na het overlijden, de kist met het lijk geplaatst, hetwelk
daar langen tijd, somtijds wel gedurende 4—6 jaren, blijft staan, tot dat al de vochten en zachte deelen
zijn uitgédroogd of verrot, en alleen het geraamte is overgebleven, hetwelk alsdan, met de kist, in een
ander, op den platten grond gebouwd huisje, D j i r a p geheeten (*), wordt overgebragt en te gelijk met
dit huisje verbrand: eene godsdienstige plegtigheid, die, wegens de feesten, die alsdan gegeven en
waarbij, buffels en varkens geslagt moeten worden, alleen bij betrekkelijk zeer vermogende inboorlingen
wordt aangewend. Zoo lang de kist in het S a n to n g ra u o en wordt bewaard, hangt er een groote
s ito e n o i pot onder, die, door middel van eenige gaatjes, met het binnenste der kist in verbindin gstaat,
en in welken pot de vloeibare stoffen zich ontlasten; die pot wordt later in de aarde begraven, daar,
waar het D j i r a p stond en de kist met het doode ligchaam is verbrand geworden. Gewoonlijk bevat de
uitgedoofde asch nog enkele beenstukjes: deze worden zorgvuldig bijeengezameld en in het San to n g
toéla n g , d . i . k n e k e l-k am e r, bewaard, zijnde een klein, hecht, net bewerkt en op één’ of meer
ronde of vierkante palen, rustend huisje (j-). Zulk een knekelhuisje sluit somwijlen de overblijfselen van
onderscheidene personen in; en vermits de eer van op zoodanige wijze uit de wereld te verdwijnen,
aan de bloedverwanten steeds aanmerkelijke kosten veroorzaakt, wordt een dorp voor rijk gehouden,
wanneer het een of meer S a n to n g toé la n g bezit. Van minvermogende inlanders is het S a n to n g rauoen
slechts uit bamboesriet vervaardigd en met nipa-bladeren gedekt, en wordt de doodkist, na verloop van
zeven of meerdere maanden, in de aarde begraven. Meer algemeen nog is bij dep geringen Dajakker
het gebruik in zwang, de lijken zoodra mogelijk, en dikwerf reeds binnen de twaalf uren na het overlijden,
met weinig omslag en kosten ter aarde te bestellen. Na alvorens het lijk te hebben gewasschen , wordt
het in wit lijnwaad en pisang-bladeren, of wel in matten gewikkeld, én zulk hulsel van buiten, door
middel van gespleten bamboesriet en bindrotting, stevig vastgesnoerd. De beenen en vooral de voetzolen,
worden met het gele sap van kurkuma-wortelen bestreken, en het ligchaam met rijstkorrels bestrooid.
Eene dergelijke behandeling ondergaan ook de gekisten. In beide gevallen wordt het lijk op den rug gelegd,
het hoofd ten Öbstén gekeerd, zoodat het gelaat naar die hemélstreek is gerigt, waar dé zon ondergaat.—
Langs de Soengi Doeson worden insgelijks de lijken, bij de Dajakkers, öf dadelijk in de aarde begraven,
öf gedurende eenigen tijd boven den grond in kisten bewaard en vervolgens verbrand. Indien daar het
lijk van een’ zeer vermogend’ of voornaam’ persoon wordt verbrand, zoeken de bloedverwanten de
weinige, niet door het vuur verteerde beenstukjes bijeen en sluiten die in èèn dik, van buiten net
bewerkt en van binnen eenigzins uitgehooid stuk boomstam, hetwelk waterpas op een paar stevige palen
en min .of meer hoog boven den grond, gemeenlijk in1 de nabijheid der gehuchten, als eene soort van
grafzerk, K a r t e r in g genaamd, onder den vrijen hemel, wordt neêrgezet (§);'— Bij de Bejadjoe’s van
; (*) PI. 6 0 , fig. 7. Dé afteekêning van .dit huisje is, even.als die van fig. 6.,' veertigmaal verkleind.
(j-) Het Santong toé lang, PI. 6 0 , fig. 8 , had, :met dén paal, ruim 16 voeten ilioóglé.
(<$) PI. 6 0 , fig. 5 , vertoont zulk een Kartering, op een veertigste verklëind. •>
Poeloe-petak staan ter weêrszijden van het S a n to n g toélang, steeds een o f meer groote H am paiong's en
S in g a ra n 's ; de eersten, verschillende ruwe en meestal vrij misvormde menschenbeelden, of alleen
gedrochtelijke aangezigten, met lang uit den mond hangende tongen, vertoonende, terwijl langs
de palen ook somtijds afbeeldingen van slangen en hagedisachtige dieren zijn aangebragt (*); deze
H am paiong's worden door de inboorlingen in het algemeen als beschermende wezens beschouwd, en
dikwerf ook als dienstbare knechten van de overledenen, ter wier nagedachtenis zoodanig knekelhuisje
is vervaardigd. Met hetzelfde bijgeloovige doel wordt het S a n to n g toélang ook vaak met een
of meer menschenschedels versierd, gelijk men bij dat, in het midden van plaat 52, eene geheele rist
ziet hangen. Op onze vragen omtrent de zinnebeeldige beleekenis van het S in g a ra n of P a n ja n g a ra n ,
wisten de Bejadjoe’s geene opheldering te geven; alleen vernamen wij van hen, dat dusdanige, met een
g o e tji of aarden pot (eene soort van asch k ru ik en ) en eene min of meer breede kruin van latwerk
uitgemonsterde palen (?f), reeds van oudsher, als eerbiedwaardige voorwerpen bij hen in gebruik waren.
De door de puntige latten gevormde driehoek doet denken aan Siwa’s attribuut: een’ triangel, met de
punt naar boven, de vernielende vlam en tevens den lin g a aanduidende^ Bij de veelvuldige speuren
Van Hindoeschen oorsprong, in de zuidelijke streken van Borneo aanwezig, en die men vooral ook in
de godsdienstige verhalen der Bejadjoe’s opmerkt, wordt men als van zelf tot de gedachte geleid, om
in den driehoekigen top van het S in g a ra n eene nabootsing van den triangel van Siwa te vooronderstellen^
Nadere onderzoekingen, met grondige en omvattende kennis der taal, zeden en geloofsbegrippen dier
Dajakkers in het werk gesteld, zullen omtrent de juistheid van de hier geopperde meening moeten beslissen
en, indien zij zich mogt bevestigen, alsdan tevens in wijderen omvang het verband kunnen aan wijzen,
tusschen de godsdienstige denkbeelden van dat nog weinig bekende volk en de Siwa-dienst van Bali.
Behalve de eigenlijke Ham p a to n g 's , treft men daarenboven in de gehuchten der Bejadjoe’s, zoowel
als in die der Doesonezen, eene soort van palen aan, van een volstrekt huishoudelijk gebruik, de hoogte
hebbende van 10—12 voet of meer, rond en effen, of wel met snijwerk verfraaid en somtijds met een
ruw gevormd menschenbeeld, dat verschillende wapentuigen in de handen houdt, versierd zijnde ($)i
Aan deze palen worden, bij plegtige gelegenheden en algemeene feesten, de ter slagting bestemde
buffels met rottingtouwen vastgebonden en door lanssteken gedood. —- Eindelijk moeten wij nog gewag
maken van zeer hooge stangen, waarop somtijds de menschenhoofden, die den vijand zijn afgehouwen,
worden ten toon gesteld. Zoodanige stangen of palen (P a n ta r ), die veelal 20—30 voet hoogte hebben,
worden thans schaars langs de Doeson aangetroffen; doch bij de Bejadjoe’s van Poeloe-petak en bij de
bewoners der rivieren Kapoeas en Kahajan, behooren zij geenszins tot de zeldzaamheden. Onze
afbeelding, PI. 60, fig. 9 ( J , vertoont een P a n ta r van Poeloe-petak. (*§)
(*) Zie PI. 6 0 , fig. 11, aan welken Hampatong een Monitor of Varanus in hout is nagebootst.
(-j-) Het aantal latten, die door twee dwarshouten met elkander zijn verbonden, bedraagt meestal 4 , somtijds 5 ,
aan iedere zijde,'dus 8 of 10 in ’tgeheel, en wanneer men bij dit getal nog den eenigzins dikkeren hoofdstijl in het
midden voegt, zijn er 9 of 11 uitstekende punten, die van weerskanten naar het midden, in hoogte toenemen.
Niet altijd zijn de zijlatten glad, maar dikwijls aan hare bovenste, vrije helft, zeldzaam echter in hare geheele lengte,
in stede van glad óf regt, slangvormig gekromd.
(§) PI. 6 0 , fig. 12. Eenige Bejadjoe’s van Poeloe-petak, waar deze paal stond, noemden hem Sepoéntoe.
( ') Deze figuur is in dezelfde evenredigheid verkleind, als de figuren 8 ,1 0 ,1 1 en 12 van PI. 6 0 ; namelijk twintigmaal.