rustig. Na afwisselend over verscheidene, grootendeels kale heuvelhoogten en door wilde, van kleine
rivieren doorsnedene dalen te zijn voortgetrokken, bereikten wij een meer vlak en open dal, Obenkona
genaamd, waar de grensscheidingen van Amakono en Ambenoe gelegen zijn. Hier vonden wij eenige
met gras (eene Imperata-soort) gedekte hutten, weinige dagen te voren door de krijgsbenden van
Ambenoe opgeslagen, met het doel om daar over den vrede te onderhandelen en, zoo mogelijk, dien
te sluiten; deze hoop echter thans geheel verijdeld zijnde, togen wij zonder verwijl verder. De weg
nam nu eene westelijke rigting en liep door eene woeste, bergachtige streek, waar nergens eene men-
sehelijke woning of bebouwd stuk gronds te bespeuren was. Zoo digt aan de grenzen eener roofzieke
bevolking zoude ook geen vreedzame bewoner een uur veilig zijn. In de legerplaats van den Radja van
Ambenoe aangekomen, werden wij door dezen vorst met onderscheiding en vriendschap ontvangen.
Yoor onze talrijke bedekking werden dadelijk onderscheidene hoopen mais, benevens een buffel en eenige
geiten ter beschikking gesteld en, onder toezigt der hoofden, aan de hongerige menigte uitgedeeld, welke
daarin, na het geleden gebrek, een’ onbeschrijfelijken prikkel vond tot bedrijvigheid. Allen zetteden zich
nu dadelijk aan het werk tot de toebereiding der spijzen, en hielden een’ maaltijd, die tot laat in den
nacht duurde. Den volgenden ochtend ontvingen zij op nieuw eene hoeveelheid mais, alsook eenige
geiten, varkens en eenen buffel, ten gevolge waarvan de hoofden ons verzochten, dien dag te Masimata
te blijven, ten einde het volk in de gelegenheid te stellen, een gedeelte van het vleesch te droogen,
om het alzoo mede te kunnen nemen. De Resident hechtte gaarne zijne goedkeuring aan dit verstandige
voorstel, en de Radja van Ambenoe was daarover evenzeer verheugd, als het ons aangenaam was,
eenigzins langer in zijnen omgang te kunnen deelen.
Na den ganschen eersten avond in gezelschap van dien vorst, onder gesprekken over zijn land en
volk, over den vijandelijken toestand tegenover Amakono en dergelijken, te hebben doorgebragt,
belegde hij tegen den volgenden ochtend eene vergadering met zijne rijksgrooten. Deze vergadering
werd onder de lommer der breedgetakte kroon van eenen grooten vijgenboom gehouden, waar.
zich de vorst en al de rijksgrooten op van gras gevlochten matjes of op hoopjes versche bladen, met
kruiseling onder het ligchaam teruggetrokkene beenen, in eenen kring nederzetteden. Even als schier
alle Timoresche vorsten, heeft ook die van Ambenoe eenen Mofefo (sp rek e r, letterlijk sp re ek -m o n d ),
welke bij zulke gelegenheden eene voorname rol speelt. De toenmalige Mofefo van Ambenoe heette
Nei Totoe, en was een man, die door zijne vlugge rede en welbespraaktheid voor dien post juist scheen
berekend te zijn. De zitting duurde ruim twee uren, en kenmerkte zich door gepasten ernst en een
belangstellend overwegen der verschillende meeningen en maatregelen, welke ter zake van den oorlog
werden in het midden gebragt en hoofdzakelijk tot het beleggen dezer vergadering hadden aanleiding
gegeven. De slotsom der beraadslagingen, op algemeene overeenstemming gegrond, was, dat Ambenoe,
met inspanning van alle krachten, eerst verdedigender wijze zoude te werk gaan, doch, mogt de strijd
daardoor te lang worden gerekt, dan zoude men eenen aanval op de woonplaatsen der Fettors van
Amakono beproeven en hunne dorpen te vuur en te zwaard vernielen. — Bij den Radja van Ambenoe
zagen wij ook een’ zoon van den tegenwoordigen Lieorai Nei Sobej, welke jongeling door hem wordt
opgevoed en onder die leiding zeker tot een’ bekwamer en beter denkend man zal gevormd worden, dan
onder die van zijnen wreeden vader.
Het landschap Ambenoe (*) of Nei-benoe, ligt aan de noorder zeekust en wordt, van de landzijde,
door Amfoang, Sonabay, Oikoesie en Noimoetie begrensd. Zijne bevolking zoude tusschen de 12000
en 15000 zielen bedragen, welke opgave echter, gelijk bij schier alle landschappen van Timor, op
eene geheel oppervlakkige schatting berust. De toenmalige vorst, aan welken, gelijk reeds gezegd is,
door het Portugesche. Gouvernement de titel van Kolonel werd geschonken, maar die ten eenemale
onafhankelijk regeert, belijdt de Roomsch-Katholieke Godsdienst, en had bij den doop de namen
Domingus Franciscus ontvangen, zijnde zijn geslachtsnaam Kolemanobais. Het bestuur van Ambenoe
is onder vier Fettors (Sieko) verdeeld, welke ieder vier groote Tomokongs en een aantal kleinere hoofden
onder zich hebben. Het gedeelte land, door den vorst zelven geregeerd, heet Bakie. Als een bondgenootschappelijk
onderdeel van Ambenoe, waartoe het eertijds geheel behoorde, is Oikoesie te beschouwen.
Eenige geschied- en staatkundige bijzonderheden, ons aangaande dit landschap medegedeeld
en niet algemeen bekend, erlangen hier eene korte vermelding.
Oikoesie was in de zestiende eeuw en vroeger eene druk bezochte handelplaats, alwaar zich allengs
vele Makassaren, Boeginezen en andere ondernemende, vreemde eilanders met der woon vestigden.
Door hunne meerdere beschaving en de daaruit voortvloeiende hulpmiddelen ter bevordering van hunne
belangen,, breidden zij hunnen invloed spoedig uit, maakten zich weldra meester van het hoogste gezag
en werden de onderdrukkers der regtmatige bewoners van het land. Een Arabisch koopman, Kosta
geheeten, met zijn vaartuig ter reede van Oikoesie liggende, werd op zekeren dag door eenige inlandsche
(*) Bij verkorting zamengesteld van ama v a d e r , en benoe v r ien d . Het verdient opmerking, dat het woord ama,
vermoedelijk' in den overdragtelijken zin van v o o rn a am s te , e e rw a a r d ig s t e , in vele Timoresche namen van landschappee
en personen als adject. praefix voorkomt; en voorts niet slechts in het Rottineesch en Sawoeneesch, maar
ook in den tongval der 25° noordwaarts van daar wonende Tagalen, en in dien der 16° westwaarts wonende
Sundanezen, mitsgaders in het Lampongsch op Sumatra, bij de Boeginezen op Celebes en bij onderscheidene Moham-
medaansche volken ter west- en zuidkust van Bomeo, de beteekenis van vad er heeft, zijnde dit woord in de aangeduide
Bomeosche landstreken echter alleen bij geringe lieden in gebruik, terwijl de aanzienlijken, even als in het ïïoog-
Javaansch, rdma zeggen. De Madurezen daarentegen gebruiken gewoonlijk, met weglating van de voorste a . het
éénsylbige ma, voor v a d e r , en derhalve, even als ama in de bovengemelde tongvallen, juist in eene tegenovergestelde
beteekenis van het Maleisch, in welke taal, gelijk men weet, beide woorden voor m o e d e r , en de zoo welbekende
klanken van bdpa en p a , voor v a d e r , gebezigd worden.
Bij het doorlezen van Wilhelm von Humboldt’s groot en geleerd werk: U eb e r d ie K aw i-S p ra ch e a u f der In s e l
J a v a , B. 1 , S. cccLviii, vind ik uit de Birmansche taal een voorbeeld aangehaald, hetwelk, de afwijking in den
materielen vorm afgerekend, in wezentlijkheid juist op onze geopperde vooronderstelling nederkomt. Hetzelve luidt
woordelijk aldus: »Bei der Zusammensetzung der Nomina u n te r e in a n d e r finden sich Fälle, wo dasjenige,
welches das letzte Glied ausmacht, sich so vou seiner ursprüngliches Bedeutung entfernt, dass es zu einem Suffix
allgemeiner Bedeutung wird. So wird ama, W e ib , M u tte r , mit wegwerfung des ö, zu ma abgekürzt, und fügt
dann dem ersten Gliede des Compositums die Bedeutung des G r o s s e n , V o rn ehm sten , H a u p tsä c h lic h e n hinzu:
iah (tet) , das R u d e r , aber tak-ma, das h a u p tsä c h lic h e R u d e r , das S teu e r ru d e r .” — De Tirnorezen schijnen
bij de zamenstelling van het woord ama met een ander subst., adject. of verbum, het al of niet bijbehouden van
de achterste a , van de welluidendheid afhankelijk te maken. In Amakono, zamengesteld met kom s t e k e n
of d o o r s te k e n (hiernaar is de op bl. 197 gegevene vertaling te verbeteren),, welke naam later op het, door dat
ligchamelijk sterke volkshoofd of zijne nakomelingen, bestuurd wordende gedeelte land is overgegaan, mitsgaders in
de namen: Amarassie, Amanoebang en m. a ., is het onderwerpelijke woord in zijn geheel bewaard gebleven. In
Amfoang daarentegen, even als in Ambenoe, komt het verminkt voor.
Land* en Volkenkunde. 56