B IJ D R A G E N
TOT
DE KENNIS TAN
N I E U W- G U I N E A .
I N L E I D I N G } .
D e reis, die ik in het jaar 1828 met Zijner Majesteits korvet T rito n , langs een gedeelte der
zuid-westkust van Nieuw-Guinea deed, behoort ongetwijfeld tot een’ mijner belangrijkste togten in de
Indische zeeën. Van slechts weinige, tussehen de keerkringen en in de gematigde luchtstreken gelegene
eilanden van noemenswaardige uitgestrektheid, zijn tot den huidigen dag de kusten zoo zelden door
Europeanen aangedaan en wetenschappelijk onderzocht, als juist die van dit groote Papoeasche gebied.
Dit moet des te meer verwondering baren, wanneer men in aanmerking neemt, dat hetzelve tot de
vroegst ontdekte streken dier gewesten behoort, en daarenboven zoo digt bij de Molukken gelegen is,
welke, uithoofde hunner kostbare voortbrengselen van specerijen, de oplettendheid van alle zeevarende
natiën steeds in eene hooge mate hebben tot zich getrokken.
Volgens sommige schrijvers zouden de Portugezen Ant. Abreu en Franc. Serrano de eerste Europeanen
geweest zijn, welke Nieuw-Guinea, en wel in het jaar 1511, zagen; met meer zekerheid echter woi;dt
G. de Meneses als diegene genoemd, welke in het laatst van 1526 eene verkenning op dit eiland
deed. Uitgezonden door den Onderkoning van Goa, Lopez de Sampajo, om de woelingen in de
Molukken te dempen en het bestuur van Temate op zich te nemen, werd Meneses op reis derwaarts,
door zware winden en stroomen naar de Papoeasche kusten afgedreven, waar hij, uithoofde van het
ongunstige weder, onderscheidene maanden, naar men wil, tot het kenteren der moeson van het vol