Vóór dat de zon hoog genoeg boven de toppen dier bergen was opgerezen, wierpen zij eene zwarte
schaduw op het spiegelgladde en heldere zeevlak; naauwelijks echter vertoonde zich de koningin des
dags in haren vollen glans en gloed, of alle dalen en kloven langs de berghellingen traden, majestueus
verlicht, uit de schemering te voorschijn, en de gansche natuur veranderde eensklaps van tint en
gedaante. Hoe verder wij naar het zuiden der straat kwamen, des te zeldzamer werden de sporen van
menschelijke bedrijvigheid. De visschersbootjes verdwenen van het water, en de rookwolken boven het
geboomte der kust — kenteekenen der aanwezigheid van den mensch — werden eene zeldzaamheid.
De bergen, daarentegen, prijkten met digtere bosschen, en het geheele landschap had een ongekunsteld,
natuurlijk aanzien. Op den 26sten maart voerde ons eindelijk eene frissche koelte, binnen weinige
uren, geheel uit de straat, buiten het gezigt van het land en in het ruimere sop der Moluksche zee.
Wij werden dien dag door zware regenbuijen, vergezeld van stormachtige windvlagen, overvallen;
de zee liep hol en onstuimig op, en slingerde ons schip weldra hevig heen en weder. Hoe onaangenaam
deze toestand ook was, vooral voor diegenen, op wier ligchaamsgestel de sterke beweging van het
schip gevoelig werkte, lieten wij ons dat vervelend schommelen thans gaarne welgevallen, uithoofde
van den daarmede gepaard gaanden gunstigen wind, die eene voorspoedige reis beloofde. Na den
ganschen nacht en den geheelen volgenden dag en nacht, door eene ongemakkelijke, kort aanschietende
zee te zijn heengeworsteld, kregen wij in den vroegen ochtend van den 28sten dier maand, de eilanden
Boeroe (*) en Amblau en, weinige uren later, ook Amboina in het gezigt. De twee eersten, die wij
ten noorden lieten liggen, konden wij, uithoofde der dijzige lucht, niet geheel duidelijk onderscheiden.
Dit gemis werd ons eenigermate vergoed, door het gezigt van eene ontzaggelijke vlugt vogelen, groo-
tendeels uit Sulae, in mindere hoeveelheid uit fregatvogels (Taehypetes) bestaande. De meeste dezer
vogelen, voornamelijk de Sulae, vlogen vrij laag, en ieder oogenblik zag men eenige van dezelve zich
pijlsnel in het water nederstorten. Het was duidelijk, dat zij op eenen troep visschen jagt maakten,
dien zij, zoo ver wij zien konden, onophoudelijk vervolgden. De wind had, sedert wij de straat Boeton
verlieten, afwisselend uit het N. W. en Z. W. gewaaid. Naarmate wij Amboina naderden, verflaauwde
hij, en met hem, ook onze hoop, om nog dien dag de plaats onzer voorloopige bestemming te zullen
bereiken. Gedurende den nacht hielden wij het onder de kust heen en weder, en stevenden den
volgenden morgen de baai in.
Er zijn voorzeker weinig plaatsen in den Indischen Archipel, wier geschiedenis, in betrekking tot de
Europesche kolonisatie, zoo belangrijk is aan staatkundige bijzonderheden, als die van het eiland Amboina.
Toen wij de golvende heuvelen en bergreeksen gadesloegen, welke de baai aan weêrszijden insluiten,
hoe vele herinneringen rezen toen in ons op, omtrent de gebeurtenissen, waarvan die hoogten, met hare
bekoorlijke boschgroepen en uitgestrekte grasvlakten, getuigen geweest waren. — Bij het opzeilen naar
de reede hadden wij zeer veranderlijk weder: nu eens harde valwinden, dan weder doodelijke stilte.
Ook moesten wij meermalen wenden, eer' wij de plaats nabij het zeehoofd, waar de Commandant
wenschte te ankeren, bereiken konden.
(*) Boeroe beteekent jagen. De Heeren Quoy en Gaimard en, met hen, onderscheidene andere reizigers,
falen, door dit woord af te leiden van het maleische Boerong'Q^j^i) , een vogel.
II.
Aanteekeningen omtrent Amboina, Banda, Poeioe ïrianok
en eenige andere eilanden dier streken.
De Chinezen en Arabieren hadden reeds lang de Molukken bezocht en derzelver specerijen aan de
bewoners van Azië en Europa doen kennen, toen de Portugezen, die onverschrokkene zeehelden der
zestiende eeuw, in die ver afgelegene zeeën verschenen en de landen ontdekten, wier voortbrengselen
eene zoo winstgevende vermaardheid erlangd hebben. Deze ontdekkingen, voor zoo verre zij de eilanden
Amboina en Banda betreffen, hadden plaats in het begin van den jare 1512 (*)-. Hoe gewigtig dezelve
ook waren, vooral ten opzigte der geldelijke voordeelen, welke zij beloofden, verliep er toch een tijdvak
van omstreeks vijf-en-twintig jaren, eer de Portugezen zich te Amboina behoorlijk vestigden. Vóór dien tijd,
voornamelijk van het jaar 1521 af, bezochten zij dit eiland slechts nu en dan, en vertoefden korter of
langer aan de kusten, ter inzameling van den kruidnagel. De laakbare handelwijs hunner Gouverneurs
— met uitzondering van eenen enkelen (Ant. Galvano), welken de geschiedenis als eenen édel-
aardigen man kennen doet — verwekte gedurig misnoegen en wanorde onder de inlandsche bevolking,
en bragt haar vaak in opstand, nu eens onderling, dan weder en meestal tegen de blanke vreemdelingen.
De laatsten echter, te magtig en zich hoe langer hoe meer versterkende, konden door de inboorlingen,
ondanks alle zamenspanning en de ondersteuning van naburige eilanders, niet worden overmeesterd.
Eene hartstogtelijke vijandschap had intusschen diepe wortels in de gemoederen der inboorlingen geschoten,
zóó, dat zij iedere gelegenheid, die zich aanbood, om de Portugezen te benadeelen, gretig te baat
namen. Deze lang gekoesterde en ingekankerde haat, maakte het hun tot eene aangename verrassing,
toen de Hollandsche vlootvoogd van der Hagen, in het laatst der maand mei 1600, met het schip
de Z on, voor de kust van Hitoe verscheen, nadat reeds in het vorige jaar de schepen: Am ste rd am ,
Z e e la n d , G e ld e rla n d en U tre c h t de noord-westkust van Amboina aangedaan, en ook eenige Engel-
sche vaartuigen zich nu en dan aldaar vertoond hadden. Naauwelijks had van der Hagen het anker
uitgeworpen, of de hoofden van Hitoe-lama en Noesanivel verzochten zijnen bijstand tegen de Portugezen
Na dit aanzoek bij herhaling te hebben afgewezen, stemde hij eindelijk wèl in hetzelve toe, doch zonder
dat zijne medewerking eenige noemenswaardige gevolgen opleverde. Vóór hij echter Amboina verliet,
sloot hij eene overeenkomst met de inlanders, waarbij hij hun beloofde, den Portugezen bij iedere
voorkomende gelegenheid allen mogelijken afbreuk te zullen doen, terwijl de inlanders zich van hunne
zijde verbonden, eene sterkte voor de Hollanders aan te leggen en den geheelen oogst van kruidnagelen,
tot zekere vastgestelde prijzen, aan geene anderen, dan aan hen, te zullen verkoopen. In de
maand februarij 1605 kwam van der Hagen, door onderscheidene aanzienlijke hoofden van Amboina
(*) Verkeerdelijk wordt ia de meeste geschiedkundige en geographische werken, het jaar der ontdekking van Amboina
door de .Portugezen, op 1511 gesteld. De drie schepen, onder leiding van Ant. Abreu, door Alf. de Albuquerqué
in de maand december 1511 van Mnlalt1<n afgezonden, ter ontdekking der Molukken, bereikten vermoedelijk niet
voor maart of april van het volgende jaar de genoemde eilanden, vermits zij eerst de noord-oostkust van Java aandeden
en daar eenigen tijd vertoefden.