eene eeuw, eer de bevolking van Amarassie met de Oost-Indische Compagnie een verbond sloot en zich
geheel aan haar onderwierp. Dit gebeurde eerst in het jaar 1752, en tot eer der bevolking moet vermeld
worden, dat zij van dien tijd af, tot op den huidigen dag toe, aan de door haar gedane beloften,
volkomen getrouw is gebleven. — In het algemeen leggen de bewoners van dit vorstendom eenigzins
meerdere beschaafdheid van zeden en eene betere inborst aan den dag, dan die der meer binnenwaarts
liggende landschappen. Het sedert lang tusschen hen en de ingezetenen van Koepang bestaan hebbende
verkeer en de steeds naauwere aanraking hunner vorsten met de ambtenaren van ons Gouvernement,
hebben baarblijkelijk te dien opzigte eenen zeer gunstigen invloed uitgeoefend. In het hoofddorp
Baoeng, ruim 5 uren ten Z. O. van Koepang en ongeveer lè uur van het zuiderzeestrand gelegen,
bezit een Gouvernementsopziener, den titel voerende van Commandant van Amarassie, eene woning,
waar hij, nu en dan, eenige weken doorbrengt, ten einde aan de vorsten, namens den Resident, de
noodige bevelen mede te deelen en in het algemeen een waakzaam oog te houden op het gedrag van
hen en van hunne onderdanen. Het dorp Baoeng ligt in een open, oneffen, van de rivier Oisain doorsneden
dal. De woningen zijn er zeer onregelmatig en als verstrooid, hier en daar tusschen en ondér
verschillende vruchtboomen gelegen. Het huis van den Radja-besar bestond, tijdens wij ons daar
ophielden, in een groot, oud, op houten stijlen rustend gebouw, welks schotten of wanden uit bebctk (*)
vervaardigd en het dak met palmbladen gedekt waren. Rondsom het huis liep eene galerij, tot welke
men, langs eenen slechten kalksteenen trap opging. Buiten, boven de deur, van de voorgalerij naar
binnen in het huis leidende, prijkte het jaartal 1782, door eenen Commandant van dien tijd daar opgezet.
Het inwendige van dit gebouw had meer van eene schuur, dan van een woonhuis, en verried,
meer nog dan het uitwendige, deszelfs armoede en bouwvalligheid. Een der twee hoofdstijlen, welke
het doorzigtige dak in het midden moesten ondersteunen, had bereids aan hetzelve zijne dienst ontzegd,’
terwijl eenige der kleine stijlen, ter onderschraging van de dakranden bestemd, gedeeltelijk waren
omgevallen of bezweken en meest allen buiten verband geraakt. Aan den eenen kant, in de lengte van
het huis, stond eene groote rustbank, op welke, bij ons bezoek, een aantal nieuwsgierige vrouwen en
kinderen van den vorst, liggende en gezeten waren; aan de tegenovergestelde zijde van het ruime
vertrek, vertoonden zich eenige, met bebak afgeschotene hutten of hokken, welke door ons voor slaapplaatsen
gehouden werden. Langs de wanden en stijlen hingen eene menigte, uit kokosdoppen vervaardigde
drinkbekers, gelijk door ons (Plaat 41, fig. 7 en 8) zijn afgebeeld. Achter en naast dit groote
huis bevonden er zich nog eenige van kleiner omvang, en onder dezen een zoogenaamd bedehuis
(Oeme leeoè). Het geheel was door eene bamboezen heining van den weg afgescheiden en van achteren
door eene diepe vallei begrensd.
De naaste omstreken van Baoeng zijn heuvelachtig, eenigzins verder bergachtig. Van Koepang uit
leiden onderscheidene wegen naar het vorstendom Amarassie, van welke de kortste, maar tevens
de moeijelijkste, over den steilen en van eenen ongemeen smallen rug voorzienen berg Ika-foti, regt-
streeks naar Baoeng voert. Deze loopt in eene zuid-oostelijke rigting van Koepang, bij afwisseling over
deels kale en dorre, deels met eenig wild hout begroeide hoogten, of kleine, opene vlakten, gedeeltelijk
(*) Middelribben of bladstelen van palmbladen; bier van den gebangpalm.
met kalksteenen (Fatoe kanoetoc) als bezaaid, welke min of meer hoog en puntig boven den grond
uitsteken. Wanneer men den Ika-foti achter den rug heeft, bestijgt men eenen anderen, eenigzins
lageren berg, Halao genaamd, waar voornamelijk de kasuarina-boomen luchtige bosschen vormen.
Nu en dan komt men aan eenen kleinen bergstroom, die zijn helder water driftig en bruisend over
klippen en gerolde keijen heenstort. Een tweede, tot dit vorstendom leidende weg, gaat van Babauw
naar het dorp Oikabiti. Dit dorp ligt eenige uren ten N. O. van Baoeng, op het vlak eener hoogte,
en bestaat uit acht huizen, onder welke dat van den Radja of vorst, het voornaamste is. Vele lontar-
en gebangpalmen verheffen daar hunne grootbladerige kroonen, en in sommige der meer vlakke en
vruchtbare, van eene rivier doorkronkelde valleijen, blikt het oog op een aantal rijstvelden. Niet zeer
ver van Oikabiti betreedt men een ander dorp, Nasikoo genaamd, waar de Nei-djoefa- van het distrikt
Houmeen insgelijks eene woning heeft (zie PI. 32 op den voorgrond). In de nabijheid van dit vorstelijk
verblijf bevinden zich nog acht of negen andere huizen, gezamentlijk van eene, uit boomstammen en
dikke takken vervaardigde heining omgeven. Ook dit dorp ligt op eenen heuveltop, en heeft bergachtige,
boschrijke en woeste omstreken. Nergens op Timor hebben wij grootere en digtere bosschen aangetroffen,
dan daar. De luchtgesteldheid is er, even als bij Baoeng, gedurende den dag gematigd,
doch des nachts zeer koel. Op beide plaatsen was in de maand februarij, bijgevolg in het midden der
regenmoeson, de gemiddelde stand van den honderddeeligen thermometer 20—21°. Op den afstand
van een paar uren rijdens, oostwaarts van Nasikoo, vindt men twee, aan Amarassie toebehoorende schansen,
welke als wachtposten tegen de vijandige Amanoebangers zijn opgeworpen. Beide liggen op
heuvels. PI. 37 biedt de afbeelding van eene derzelve, welke bij het, langs de helling van zulk een’
heuvel gebouwd dorp Toeboropo, gelegen is. Deze schans heeft eenen ringmuur van los op elkander
gestapelde kalksteenen, met een aantal schietgaten voorzien, en omgeeft eenige hutten als ook een
bidhuisje, ten dienste der wachthouders bestemd. Gewoonlijk bevinden zich hier een vijftigtal, met snaphanen,
lansen en zwaarden gewapende inboorlingen. Gelijkerwijze aangelegd, doch in gewone tijden
minder sterk bezet, is de andere, een half uur meer oostwaarts gelegene schans, Oiwesak genaamd. —
De weg van Nasikoo naar Baoeng loopt onafgebroken midden door eene bergachtige landstreek. Na
het groote bosch, hetwelk dit dorp in eenen halven cirkel omvat, zuidwaarts te zijn doorgetrokken,
bereikt men eene vlakte, Kanoefa genaamd, waar op nieuw eene menigte kalkrotsen hunne scherpe
punten vertoonen. Yan hier slingert zich het pad, afwisselend Z. W. en westwaarts, langs bergruggen
en dalen, en van tijd tot tijd door kleine rivieren. Van sommige dezer bergruggen, zoo als op die van
den Toin en den Sisimene, geniet men een overheerlijk uitzigt, noordwaarts op de vlakte van Babauw
en de baai van Koepang, zuidwaarts over de eindelooze zee en op het eiland Rotti. Tusschen de twee
gemelde bergen verheft zich eene klipachtige hoogte, Koefnoi genaamd, op welke vroeger eene inland-
sche schans lag, als voorpost bestemd tegen de Oost-Indische Compagnie. Niet ver ten westen van
deze hoogte is de grensscheiding der distrikten Houmeen en Boewa-rain. Al de rivieren dezer streek
storten zich in de Oisain, doch sommige derzelve met zoovele kronkelingen, dat men haar twee-, drie-,
ja zelfs, gelijk de Noi Netara, tot zesmaal toe moet overtrekken. Hier en daar prijken hare oevers met
bamboesbosschen en rijst- of maisvelden. Yan Baoeng uit, voeren vervolgens voet- en rijpaden zuidwaarts
naar het zeestrand, westwaarts naar het distrikt Talba enzv. Overal in dit vorstendom is het
land zeer bergachtig; echter vindt men er geene bijzonder hooge bergen. De hoogste ruggen en toppen