niet heeft mogen opsteken; nu echter wischt hij het af en glijdt het in de scheede. Ook de hoofden
worden afgewasschen, en wel in de naastbij zijnde rivier, waarna het hair met citroensap ingewreven
wordt. Nadat dit alles behoorlijk is verrigt, zet zich de trein wederom in beweging en trekt, even
plegtstatig als te voren, naar de inmiddels voor den Mêo gereed gemaakte hut; want godsdienst en zeden
verbieden hem, vooreerst nog naar zijne eigene woning terug te keeren. Hij moet elders ligchamelijke
en geestelijke reinigingen ondergaan; ook behooren de vijandelijke hoofden onderscheidene dagen achten
een berookt en aan verschillende bijgeloovige handelingen te worden onderworpen; waarna zij in zegepraal
door de voornaamste dorpen van het landschap worden rondgedragen. Deze plegtigheden duren
nagenoeg twee maanden lang, staande welk tijdvak de overwinnende Mêo noch tot zijne vrouw mag
gaan, noch zelfs zich vermag te voeden, moetende hij het eten door anderen, en wel door vrouwenhand,
zich in den mond laten brengen. Waar de feestvierende troep verschijnt, worden maaltijden gehouden,
wordt gedanst, gezongen en geschoten. Langs den weg, van het eene dorp naar het andere, zingt
men steeds Hoenoe Kieoe; binnen de dorpen echter en gedurende het oponthoud aldaar, eerst Hoenoe
Benani en later Nêl Lêoe.
Hoenoe B e n a n i of Bone (*) B en a n i, wordt dikwerf, even als Hoenoe Papat, door mannen en
vrouwen uitgevoerd, die eenen kring vormen, maar, even als bij al de overige gezangen, waaraan
beide seksen deel nemen, in dier voege, dat steeds al de mannen naast elkander, en ook al de vrouwen
bijeen staan. Hand aan hand, maken zij, op het maatgezang, zacht schuivende bewegingen met de
voeten. Andere bijzonderheden omtrent die soort van zang en dans, zijn ons niet bekend geworden.
Tot de meer gebruikelijke plegtigheden, welke met de vijandelijke hoofden plaats vinden, behoort
vooral die, dat aan hen, in een’ halven kokosdop, rijst en varkensvleesch wordt voorgezet, en zij, door
den Mêo, met de volgende woorden tot eten worden uitgenoodigd: » Ja Teflobo, behaagt u deze plaats
tot rustpunt, ontbied dan uwe betrekkingen, om het even hoe vele, bij u; roep hen herwaarts; of wilt gij
alleen eten? Eet dan; verzadig u met varkensvleesch en rijst” (-ƒ-). Vervolgens worden zelfs het hoofd
eenige balletjes rijst in den mond gestopt, en daarbij allerlei redeneringen gehouden en vragen voorgésteld;
als, onder anderen: welke redenen hen bewogen hadden, vijanden hunner naburen te worden en de goede
verstandhouding te breken, waarin zij hadden kunnen blijven voortleven, hetgeen toch veel beter ware
geweest; hun zoude dan niet zulk een droevig lot zijn te beurt gevallen, een lot, hetwelk zij zich groo-
tendeels zelven te wijten hadden, enzv. — Ten laatste worden de hoofden op de takken van een’ dooden
boom, in de nabijbeid der woning van den vorst, of bij de vorstelijke graven te pronk gesteld. Bij
die gelegenheid zingen al de tegenwoordig zijnde Mêo’s een Nêl Lêoe, en wel van dezen inhoud: »Een
oud graf is Bitênoe; hak af en zet hem op dien staak” (($). Hiermede is de geheele plegtigheid ten einde
geloopen, en begeeft zich een ieder, die haar heeft bijgewoond, huiswaarts, behalve de zegevierende
(*) Bone worden voornamelijk de blijde en vrolijke zangstukken genoemd.
(■}") Hó Teflobo, lómi balei i-d , hem toko, hó assal fa u k fa u k , mó essin hem naumen, t u lh a a b a k o lofomês?
m o e h a moek’ moekoe, sissi f a ß maka dleh.
(<$) Naukahi mena’ Bitênoe, missa sêtasdhi nóhe sina.
Mêo, die, alvorens zijn zwaard binnen zijne woning te mogen brengen, eerst nog aan hetzelve dient
te offeren, hetwelk daarin bestaat, dat hij het met raauwe rijst bestrooit, zeggende: » verzoend en gereinigd;
snijd in de toekomst weder af” (*) (namelijk menschenhoofden).
Niet zelden gebeurt het, dat de vijandelijkheden vele jaren lang aanhouden en de droevigste gevolgen
voor het land opleveren; gewoonlijk toch komt er geen vrede tot stand, tenzij er zich een derde, onzijdige
vorst mede bemoeit en als bemiddelaar optreedt. Heeft deze het door redenering en bemoeijenis
zoo verre kunnen brengen, dat de wederzijdsche grieven vereffend en beide partijen tot het aannemen
zijner voorslagen en tot den vrede genegen zijn, dan wordt de dag bepaald, waarop de verzoening zal
plaats vinden. De vorsten en rijksgrooten der betrokkene partijen begeven zich, onder geleide eener
menigte gewapenden, naar eene vooraf bepaalde plaats aan de grenzen der strijdvoerende landschappen.
Daar gekomen, houdt ieder op zijn eigen grondgebied stand, en de vorstelijke scheidsman plaatst zich
op de grenslijn tusschen beiden. Nu naderen hem de twee vijandelijke vorsten, ieder van eene gouden
plaat voorzien, die hij, ter weérszijden, aan zijne voeten doet nederleggen. Vóór hem wordt, door
eenen Mêo, een met loof voorzien takje van een’ palmboom neêrgelegd, moetende dit de tanden voorstellen
van den hond, die bij het uitbarsten der oneenigheden gedood is. Dit zinnebeeldig stukje palmblad,
bebak genaamd, wordt door de beide oneenige vorsten, door middel van twee kleine stokjes,
van den grond geligt en weggeworpen; na welke handeling, Loti bebak (f) geheeten, de eene vorst
den ander’ de hand reikt, en aldus onder eene broederlijke omhelzing, op eene treffende wijze opentlijk
met elkander verzoenen. Zoodanige verzoening gaat gepaard met het luide gejuich der aanwezige
menigte, terwijl van weêrskanten, herhaaldelijk geweerschoten gelost worden.
De gezangen, uitsluitend aan verlustiging gewijd, worden gewoonlijk in de avonduren, bij maneschijn
aangeheven. De daarbij gebruikelijke muzijkinstrumenten, indien zij dus mogen genoemd worden,
bepalen zich hoofdzakelijk tot eenige kleine koperen klokjes van Chineesch maaksel; eene soort van
kleine trom (tambourin), welke de Timorezen bezitten, wordt slechts zelden ter begeleiding van diergelijke
gezangen gebezigd. — Het zijn meestal zinspelende gelegenbeids-liederen.
Hoenoe L ë k ë , wordt door een min of meer aanzienlijk getal mannen en vrouwen uitgevoerd, die
zich in de schoone avondstonden bij maanlicht, op eene opene plek, onder den vrijen hemel vereenigen
en, even als bij Hoenoe Papat en meer andere zangsoorten, zich in een’ gesloten kring, op de maat in
het ronde bewegen. Midden in den kring staan één of meer jonge meisjes, die een tien- of twaalftal,
aan een uit kokosdop of de kalabas-vrucht vervaardigd schijfje, hangende klokjes in de hand hebben,
(*) Befnot soetai oetona'èki, hetmepoe neno noenihës fd n i, ôte tëni. Wij hebben de beteekenis dezer woorden
niet beter in onze taal weten over te brengen, dan boven is geschied. In een zoogenaamd Bâzâr-Maleisch zijn zij ons,
door den Fettor van Taibenoe, aldus vertaald: óbat pomdli , bitjdra sama Mta orang, mdu kar dj a hdri di bldkang
bdjikh, pótong kombdli. De woorden: óbat pomdli, doelen op de daarbij gebruikt wordende, gewijde rijstkorrels.
Ci") Zotó — w e g g o ó ijen , ie ts van z ich verwijderen; bebak, naam van die soort van palmbladen, welke
op Timor en de omliggende eilanden, veel tot het dekken der huizen gebruikt wordt.