bewoont. . Deze groote boomkikvorsch is buitendien merkwaardig door zijn diep en zwaar stemgeluid,
hetwelk, op eehigen afstand gehoord, overeenkomst heeft met het schel krassende geschreeuw Isener
kraai. Onder de nieuwe soorten, welke wij uit de klasse der tweeslachtige dieren aantrofièn, verdienen
onder anderen nog vermelding, een groot hagedisachtig dier en eene zoogenaamde horenpad. De laatst-
gemelde, Ceratophrys turpicula, is inzonderheid gekenmerkt door vier tot vijf zeer kleine huidaanhangsels,
welke zich boven ieder, oog verheffen; het eerste onderscheidt zich door eenen ongemeen slanken ligchaams-
vorm, en valt vooral door zijne ranke ledematen en langen staart zeer in het oog; bij dit alles bezit het
eene fraaije groene kleur, om welke reden ik hetzelve met den naam van Monitor prasinus bestempelde (*).
Niet onbelangrijk zijn eindelijk ook e'ènige Seiner, die gedeeltelijk met andere, door ons later op Timor
en omliggende eilanden verzamelde dieren van dit geslacht, groote overeenkomst hebben; slechts in de
kleur verschillen zij gemeenlijk eenigzins van elkander. Doch het grootste en uitgestrektste gebied van
alle op Nieuw-Guinea waargenomen amphibiën, bewoont de zeeschildpad, Chelonia viridis, welke
soort, gelijk men weet, bijkans alle deelen van het groote zoute element, binnen de keerkringen en
de gematigde luchtstreken, ten verblijve heeft. De Papoea’s in het distrikt Lobo, bragten ons van dit
dier dikwerf groote levendige voorwerpen, die zij in ruiling tegen ijzerwaren, linnen enzv. aanboden.
Deze soort moet in de stille bogten en straten langs de kust aldaar vrij menigvuldig wezen; doch, haar
schild dun en daarom van gerjnge waarde zijnde, is zij veel minder aan vervolging blootgesteld dan de
zoogenaamde karetschildpad, Chelonia imbricata, die, uithoofde harer kostbare schildbladen, met veel
moeite en ijver door die strandbewoners wordt opgezocht. Voorts zagen wij* ook .eenige naaien in de
bogt Oeroe Langoeroe groote krokodillen zwemmen, die, naar alle waarschijnlijkheid, tot Crocodilus
biporcatus behoorden. De Heer Kolff vermeldt in zijne Reize door d en zuid e lijk en Molukschen
A rc h ip e l enzv., dat hij op de moqlderbank, welke van Prinses Mafianne-straat zuidwaarts om de
Valsche Kaap heen, het lage boschland bezoomt, eene talrijke menigte dezer dieren heeft gezien.
In de eerste aflevering van het zoölogisch gedeelte dezer V e rh a n d e lin g e n , vindt men omtrent de
geographische verspreiding van dit amphibie uitvoeriger opgaven.
Wat nu de Visschen betreft, die wij op verschillende plaatsen langs de zuid-westkust van NieuW-
Guinea hebben waargenomen: deze behoorden voornamelijk tot -de geslachten: Squalus, Pristis, Raja,
Scomber, Sparus, Mugil, Polynemüs, Qupea, TrichiuruS, Triacanthus, Belone en eenige anderen.
Het allermeest intusschen wordt Trichiurus lepturus gevangen,; welke soort ook in andere streken van
den Indischen Archipel, en bepaaldelijk aan de noordkust van Java en de Westkust van Sumatra, in
ontzaggelijke hoeveelheid door de inlanders wordt gedroogd, en in dezen staat aan duizenden mensehen
tot voedsel verstrekt. De wateren binnen den mond der rivier Oetanata en vóór dien van de Walar
Timbona, in de bog$*Oeroe Langoeroe, waren bijzonder vischrijk, en verschaften menigmaal op den
disch ónzër beide schepen%enen zeer gézochten schotel. Wij vonden een aantal nieuwe soorten onder
dezelve, van welke zich sommige door kleur en teekening, of door andere üitslehende bijzonderheden
kenmerkten. In Prinses Marianne-straat zagen wij, bij laag water, de droog gevallen modderige kanten
(f) Omtrent deze twee dieren vergelijke men Schlegel’s . A b b ild u n g en n eu e r od er u n v o ls tä n d ig b ek a n n te r
A m p h ib ien , Ta£. 1 0 ,% . 4 , en Tab. 2 2 , %. 5. .
als bezaaid met Periophthalmus Schlosseri. Voorwerpen van-'twee duim tot nagenoeg een’ voet lengte,
kropen, sprongen of vertoonden zich, het lijf van voren eenigermate opgerigt, als in eene statige, schier
zittende houding, de oogen als kleine hdrens of stijf overeiftdstaande ooren, boven den kop uitstekende,
en met ernst en opmerkzaamheid in het rond ziende. Niets zoo zonderling en, men zou mogen zeggen,
zoo kluchtig, als de onderscheidene vreemdsoortige standen, bewegingen en de opmerkenswaardige wijze
van staroogen en gluren, dezer aldus in het slijk dartelende visschen. Op eenigen afstand waargenomen,
ziet men hen gewoonlijk langzaam over den weeken gro^d heenschuiven, maar zoodra bemerken zij niet
eenig, gevaar, of zij houden terstond stil, steken den kop hoog en vrij in de lucht, en, hen meer nabij
komende, vlugten zij met sprongen en als huppelende, naar het water.
Wij eindigen deze mededeelingen omtrent de hoogere dierklassen, en werpen nog eenen vlugtigen
blik op het groote rijk der ^Ongewervelde dieren. Aan den Heer de Haan, Conservateur voor dat
gedeelte des Museums, waartoe .deze dieren behooren, heb ik eenige opgaven te danken betrekkelijk
de voorwerpen uit die afdeeling, welke door ons zijn verzameld en overgezonden. Ik neem die opgaven
tot grondslag der navolgende berigten, en vermeerder dezelve alleen met eenige aanmerkingen over de
levenswijze van sommige soorten.
Uit de afdeling der Weekdieren (Mollus'ca) verkregen wij — behalve eene menigïe soorten, welke
wij insgelijks aan de kusten der Qost-Indische eilanden vonden — Onyehoteuthis Banksii, Phyllidia
trilineata en pustulösa; twet nog onbeschrevene Doris-soorten; voorts Yoluta cymbium, Perna isogno-
mum, en onderscheidene, in de wetenschap nieuwe soorten van de geslaphten: Cerithium, Tellina,
Neritina, CyclOstoma en Helix. Onder de verkregene schaaldieren (Crustacea) verdienen inzonderheid
vermelding: Cancer petraeus en perlatus, Camposcia retusa, benevens eenige nieuwe soorten van het
geslacht Xantho. De meeste ontdekkingen maakten wij echter in de klasse der Gekorvene dieren
(Insecta), en wel voornamelijk in de orde der schildvleügëligen (Coleoptera). Wij vermelden hier
slechts de volgende: Buprestis aurofÖveata, mitsgaders eene nieuwe soort van dit geslacht, gekenmerkt
door puntig toeloopende dekschilden en twee klaverbladvormige vlekken op de borst. Wijders een’
Paederus met bonte sprieten; een’ Anttiribus met eenen witten band over de borst, welke, zich langs
den binnenrand der dekschilden uitstrekkende, achter op deze'eenen boog beschrijft; twee prachtige
soorten van Geonemus, die zich door drië breede zwarte dwarsbanden op eenen groenen grond, van
G. Geoflroyi onderscheiden; een’ Hammaticherus van twee duimen lengte; verder den Cerambyx
(Ichthyo'soma) admirabilis; onderscheidene Tmesistern ; de Lamia longicollis, .en drie andere .soorten
uit de groep Batocera van den Heer Dejean, bij eene van w^lke een breede melkwitte band over het
midden der dekvleugels heenloopt; bij de andere soort ziet men tér zelfden plaatse,, op de achterste helft,
drie kleine ronde vlekken, terwijl de derde eenkleurig geel-bruime hovenvleugels heeft. Eindelijk voeren
wij hier nog aan, eene fraaije Gnoma, met witte punten .op de dekschilden. Uit de orde der regt-
.vleugeligen (Orth o p tera) bekwamen wij onder anderen een jong voorwerp van Phasma (E u ry -
can th u s) horridum, als ook het volwassen wijfje van Phasma (Ectatosoma) tiaratum, hetwelk pene
lengte heeft van zes. duimen. Ook vingen wij verschillende soorten van sprinkhanen, onder welke
twee ongeveer van de grootte der Löeusta viridissima, met donkere dekschilden; eene derde (Acan-
Land- en Volkenkunde. 7