Door deze veelvuldige pogingen zijn thans de beide genoemde kustzijden van Nieuw-Guinea, wat
haren omtrek betreft, veel beter bekend, dan de west- en de zuidkant van dit gröote eiland, welke laatste
vooral nog maar zeer weinig door Europeanen is onderzocht kunnen worden. De talrijke koraalriffen
en zandbanken, welke hier de kust als bezoomen en ddér, waar deze het meest den vasten wal van
Nieuw-Holland nadert, zich tot aan diens boorden, met slechts naauwe tusschenopeningen, uitstrekken,
maken het bezoeken dier kust allergevaarlijkst. — Men heeft op onderscheidene plaatsen der straat Torres
de doorvaart beproefd, maar overal met veelvuldige moeijelijkheden te kampen gehad., e l menig schip
is, ondanks alle aangewende pogingen en behoedzaamheid, daarbij ten gronde gegaan. De beste koers
door deze zeeëngte, tot heden bekend, is, volgens de aanwijzing van kapitein Flinders, digt om Kaap
York en langs de hooge eilanden heen, die onder deze noordelijke landtong van Nieuw-Holland gelegen
zijn. Langs dien» weg is deze verdienstelijke zeeman het moeijelijke gedeelte der engte in 4—5 dagen
doorgestevend. Onder de vaartuigen, die den doortogt meer noordelijk langs de kust van Nieuw-Guinea
ondernomen hebben, verdienen vooral de Engelsche schepen Ho rm u ze e r en C h e sterfie ld genoemd
te worden. Deze voeren in 1793 gezamentlijk door de straat, maar hadden tot die vaart niet minder
dan 72 dagen noodig, waarbij het bootsvolk veel gebrek te verduren en menig gevaar had door te staan.
Op het kleine eiland Darnley werden eenige hunner vermoord; zij hadden zich door de geveinsde welgezindheid
der inboorlingen laten verlokken om een’ nacht aan den wal over te blijven. De bevelhebbers
dier schepen, W. Bampton en B. Alt, hebben intusschen veel tot de betere kennis der zuidkust van
Nieuw-Guinea bijgedragen, en zij zijn misschien de eenige, welke dat gedeelte op onderscheidene
plaatsen van nabij hebben bezigtigd. Kapitein Flinders deelt in de inleiding zijner Yoyage to th e
T e rra a u s tra lis , een uittreksel hunner dagboeken mede, en de Heer Dalrymple heeft hunne ontdekkingen
van dien togt, door middel van twee kaarten, bekend gemaakt. — De Admiraal Edwards
schijnt alleen het uiteinde der zuid-oostelijke landtong van Nieuw-Guinea gezien te hebben: het verongelukken
van het fregat P a n d o ra , waarover hij toen, als kapitein, het bevel voerde, verijdelde de
voortzetting van verdere verkenningen.
Wat nu de westkust van Nieuw-Guinea betreft: deze werd in de laatste twee eeuwen voornamelijk
door Hollandsche en Engelsche zeevaarders van tijd tot tijd bezocht en nader bepaald. «Behalve de
reeds vroeger vermelde togten naar die streek^ hebben wij, uit een vroeger tijdperk, nog te gewagen
van de landing door Cook, in 1775, op 6° 15' zuiderbreedte gedaan. De inlanders, die bij het ontwaren
van vreemdelingen op het strand, al spoedig in menigte, ginds en her uit de bosschen te voorschijn
kwamen, toonden zich vijandig en oorlogzuchtig gestemd,%zóó, dat Cook het, na een kortstondig
oponthoud, geradén vond, de kust weder te verlaten.
Met veel moeite en inspanning schijnt de Britsehe Luitenant Mac Cluer een gedeelte der westzijde van
Nieuw-Guinea te hebben opgenomen; doch zijn vroegtijdige dood deed zijne gedane waarnemingen en
opgezamelde kennis grootendeels voor de aardrijkskunde verloren gaan. Hij vertoefde, in 1791, vele
maanden achtereen in die streken; maar de eenige vrucht, die van zijnen arbeid schijnt bekend geworden
te zijn, is de kaart, door den Heer Dalrymple in 1792 uitgegeven. Het is mij niet gebleken, dat in
een tijdverloop van dertig jaren na Mac Cluer, eehig schip de zuid-westelijke stranden van Nieuw-Guinea,
niet het bepaalde oogmerk om wetenschappelijke onderzoekingen in het werk te stellen, heeft aangedaan.
In 1826 werd echter Zijner Majesteit brik Do u rg a , onder bevel van den Luitenant ter zee Kolfl',
% derwaarts, gezonden, mét den last, om langs een, gedeelte dier kust nasporin'gen te doen, aangaande de
■gesteldheidvan het land en den toestand der bewoners. De Heer Kolff stevende van Amboina n aarden
zuidrwesteiijken uithoek van Nieuw-Guinea; ontdekte., omtrent 24 geograpbische mijlen benoorden de
Yalsóhe Kaap, eene wijde opening, die hem toescheen, ‘de mond eenér groote rivier te zijn, aan welke
hij den naam van zijn vaartuig gaf (*}; waarna hij. noord-westwaarts koers zettede, tot bij een klein
eiland, Lokahia genaamd, dat op omstreeks 134° 5.0'oostelijke lengte van. Greenwich, digt nabij den
vasten wal is gélegen. Van hier vertrok bij naar de Tenimber eilanden, na alvorens te Lokahia eene
vijandelijke aanranding van de zijde der bewoners te hebben wederstaan, die aan een’ man van de
equipage h et leven kostte.
In het begin van 1828 werden door het Nederlandsch Indische Bestuur, op nieuw twee oorlogsvaartuigen
naar de zuid-westkust van Nieuw-Guinea afgezonden, te weten: fijner Majesteits korvet T rito n
en de Koloniale schooner Iris. Aan mij en vier mijner toenmalige ambtgehooten (f) viel het geluk te
beurt, om dezen belangrijken togt te mogen medemaken. De waarnemingen, door mij en mijne overledene
vrienden op dien togt gedaan, zullen, voor zooverre zij strekken kunnen, om eene zoo veel
mogelijk naauwkeurige voorstelling van het land en zijne bewoners te geven, het onderwerp dezer eërste
Verhandeling van L a n d - en V o lk en k u n d e uitmaken. Alvorens echter daartoe over te gaan, zal ik,
overeenkomstig het tot hier gevolgde plan, om vooraf een beknopt overzigt te geven van de voornaamste
reizen, naar die streken ondernomen, mij hier.alleen bepalen tot eene korte opgave van die gedeelten
des lands, welke door de voornoemde schepen zijn bezocht en wat aldaar bij die gelegenheden door
ons is verrigt.
Met het doel derwaarts gezonden, om de kust nader op te nemen en eene geschikte plaats uit t{|
kiezen tot het aanleggen van een etablissement-, kwamen wij, met het einde der maand mei voor de
breede opening van de zoogenaamde Dourga-rivier. Na deze eenige dagen in eene oostelijke rigting
opgevaren^e zijn, vonden wij het raadzaam, bij de onzekerheid van, verder doordringende, ons oogmerk
te zullen kunnen bereiken, en daar wij bedreigd werden met gebrek aan drinkwater, om wederom zee
ie kiezen, ten einde de kust meer noordwaarts op, in oogenschouw te nemen. Na hier en daar met de
(*) Op de kaart van Abel Tasman, aanwijzende zijnen togt in de Indische wateren en door den zuidelijken Occaaiwlie
ons Valentyn (Oud en N ieuw O o s t-In d ie n , 3 Deel, 2 Stuk).mgdpdeelt, vindt men reeds,‘ nagenoeg op dezelfde
hoogte, aan de westkust van Nieuw-Guinea, eene rivier aangeteekend, waarbij de naam Keerweer staat. Ook op de kaart
van Nieuw-Holland enz., behoorende tot.de, door het Provinciaal UtreclitechaGenootschap bekroonde Verhandeling van
R. G. Bennet en J. van Wijk Rz., Over d e Ne der 1 an ds ch e,.o n t d e k k in g en enz., ’1827, Deel 6 , treft men in die
streek ven Nieuw-Guinea eene breede uitwatering aan, onder den naam van Doodslagers-rivier. Blijkbaar zijn deze beide
uitmondingen dezelfde met de zoogenaamde Dourga-riviei: van den Heer Kolff.
(•f) De‘Heeren Macklot, Zippehjiis, van Raalten en vaaOort. Dé eerste beoefende vöörnamelijk de Geologie en Meteorologie,
de tweede de Kruidkunde, en: de twee laatstgenoemden1 waren teékenaars. • De Heeren Zippelius en>van Raalten
stierven op het eiland Timor; de Heer Macklot verloor, eenige. jaren later, in eenen opstand op Java, tegen een’ hoop
«muitende Chinezen, hét leven, en de Heer van Oort bezweek,, in 1834, op Sumatra.
Land- bn Volkenkunde. ■ ' ■ . ' ' tSTgfc- . , ( 3