De volgende aanteekeningen gaan vergezeld van tien platen. Vier van dezelve zijn vervaardigd naar
gekleurde teekeningen van den Heer Ver-Huell (( *(§)*); de andere zes zijn, even als de vroeger medegedeelde
tafereelen van Nieuw-Guinea, genomen uit de welvoorziene portefeuilles van wijlen de Heeren
P. van Oort en G. van Raalten, welke geen Yan beiden het geluk hebben mogen genieten, hunne fraaije,
onder zoo vele opofferingen en gevaren bijeen gebragte teekeningen en schetsen, in het licht te zien
verschijnen. De nagedachtenis van deze, onze te vroeg gestorven reisgenooten, blijve ons, ook door
de gewrochten van hun ijverig kunsttalent, levendig en dierbaar.
I .
Aanteekeningen betrekkelijk Makassar, Ronthain, het eiland Boeton
en eenige andere nabij liggende eilanden.
Het fort Rotterdam te Makassar (-f-), van hetwelk PI. 14 een, van de reede genomen gezigt voorstelt,
werd, gelijk door Valentyn is aangeteekend, in 1677, tien jaren na den bloedigen slag van Speelman,
door de Hollanders voltooid. Het is gegrondvest op dezelfde plek, waar de vermeesterde sterkte
Oedjong-Pandang gelegen was. — Makassar, de hoofdplaats der Nederlandsche bezittingen in de zuidelijke
gedeelten van Celebes (§), ligt aan de westzijde van het eiland, digt bij de zee. Deszelfs omstreken
zijn, in verre uitgestrektheid, geheel vlak, zoodat het oog alleen in het blaauwe verschiet een vrij hoog gebergte
ontwaart. Dit gebergte, hetwelk een gedeelte der keten is, die de groote zuid-westelijke landstrook
van Celebes in de lengte van het noorden naar het zuiden doorsnijdt, is overal zeer boschrijk j terwijl het
(*) De Heer Q. M. R. VerrHuell, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kolonel en Kapitein ter zee,
Equipagemeester enzv. te Rotterdam, bekend door zijne H e r in n e r in g en van e e n é r e is naar d e 'Ö o s t-In d ië n ,
maalde, gedurende dien Oost-Indischen togt, met eigen hand en bijzondere naauwkeurigheid en uitvoerigheid, eehe
menigte van landgezigten, welke door Zijn Ed. met zeldzame belangloosheid, aan ons tot het doen eener keuze werden
aangeboden. Wij hebben van deze goedheid een bescheiden gebruik gemaakt, en brengen dien Héér opentlijk onzen
dank voor de belangrijke aanwinst, welke dit werk daardoor is mogen te beurt vallen,
jg. . (-}-) Eigenlijk Mangkasar (jm&Lo).
(§) Onjuist is de opgave'van Dr. G. Hassel (H an d b u ch der n ë u e s te n E r d b e s c h r e ib u n g , B. 1 5 , p. 60 1 ),
dat dit eiland door de Boeginezen. Negri Oran, door de Makassaren Tanna wordt genoemd. De twee eerste woorden
[Negi-i Oi-ang) beteekenen in het maleisch letterlijk: eene‘stad, of dorp van menschen; het laatste (Tanah) be-
teekent alleen: aarde, land. Beide- uitdrukkingen zijn baarblijkelijk door eenen in de maleische taal geheel onkundigen
reiziger opgeteekend. Het denkbeeld om aan zulk een uitgestrekt land als Celebes, eenen algemeenen naam te
geven, is ten eenen male strijdig met het gébruik en bevattingsvermogen der Indische eilanders, gelijk zulks reeds door
den Heer J. Crawfurd (In d ian A r ch ip e la g o ) omstandig is aangetoond. Wanneer de bewoners in de zuidelijke
streken van Celebes, en ook d ie, uit andere deelen des Archipels , van het bedoelde land spreken, noemen zij hetzelve
óf Tanah Boegis {jjt&y. <dlï, het land der Boeginezen), óf Tanah Mangkasar (ƒ«£&« <xilJ, het land, der Mangkasaren);
dewijl deze twee volksstammen, van oudsher, niet alleen beurtelings de magtigsten en overheerschers van het geheele
eiland waren, maar zich ook van alle hunne overige landgenooten steèds het ijverigste op den koophandel en de
zeevaart hebben tóegelegd, en daardoor het best en algemeenst in den Archipel bekend zijn geraakt.
vlakke voorland afwisselend bedekt is met rijstvelden'en dorpen, Welke laatsten, immer in de lommer
gehuld, als zoo vele boomgroepen, tusschen de min of meer uitgebreide graanvelden oprijzen. De stad
Makassar levert voor een gedeelte nog een getrouw afbeeldsel op van den bouwtrant der eerste Europeanen
Bij het gezigt der zware muren met hunne kleine gewelfde poorten, en de daarachter gelegene lage, doch
insgelijks geheel uit steen opgetrokkene woonhuizen, wordt men onwillekeurig lot een ernstig nadenken
gestemd, omtrent de gevaren, welke in den beginne, de blanke vreemdelingen aldaar bedreigden. De
stoutheid van den aanleg dezer merkwaardige overblijfselen vervult met verbazing, en hun sombere
bouwtrant, als gelijkende zij zoo vele gevangenissen, met. eene soort van huivering. Deze indruk is nog
levendiger door het groote verschil, hetwelk die stevige en blijkbaar op verdediging en veiligheid berekende
woningen, tegen over de smaakvolle, vrolijke en meer naar het luchtgestel ingerigte huizen
uit den lateren tijd, opleveren. —( Behalve eene hoofdstraat, heeft Makassar nog onderscheidene kleinere,
die, evenwijdig met het zeestrand loopende, gedeeltelijk door inlandéche Christenen, gedeeltelijk door
Chinezen en ook gedeeltelijk door Boeginezen en andere Mahomedaansche inboorlingen bëwoond worden.
De belangrijkste plaats dezer wijken was voor ons de vischmarkt, waar wij gelegenheid vonden, om
binnen weinige dagen de aanzienlijke hoeveelheid van ruim 300 stuks fraaije* zeevisschen bijeen te
brengen. Een groot aantal praauwen staken iederen ochtend met den landwind in zee, en kwamen
tegen den avond, met den zeewind, weder terug. Somwijlen hadden zij zulke goede vangsten gedaan,
dat schier in alle visschershutten langs het strand, de bamboezen stellaadjen, voor de tentoonstelling van
den te verkoopen buit bestemd, naauwelijks toereikende waren om dénzelven behoorlijk té bevatten.
Het is hier de plaats niet en wij zouden ook te wijdloopig worden, indien wij eene volledige optelling
gaven van al de door ons aldaar waargenomene visschen. Om een denkbeeld té doen verkrijgen van de
vischrijkheid der Makassaarsche zee, zal hét voldoende zijn, hier eenige soorten uit verschillende geslachten
en familiën op te noemen. Wij bepalen ons tot de volgende: Carcharias sorra, Scyllium
punctatum, Zygaena Blochii, Rhinobatus laevis, Torpedo Timlei, Trygon lymna, Myliobatis flagellum,
Tetrodon argenteus en Honkenii, Balistes lineatus, Aluthera barbata, Triacanthus biaculeatus, Saurus
coromandelicus; onderscheidene zoogenaamde naaldvisschen (Sy n g n ath u s) en haringen (*) (Clupea)j
voorts Megalops cyprinoides, Notopterus capirat, Elops saurus, Ghirocentrus dentex, Belone timucoides^
Hemiramphus marginatus; verschillende Siluroidei van de geslachten Pimelodus, Macropterus en
Plotosusj als ook eenige Pleuronectae van de geslachten Solea en Hippogiossus. Veel talrijker dan
de kraakbeenige visschen (Pisces c a rtila g in e i) en de weekvinnigen (Malaco p tery g ii), waren de
stekelvinnigen (A c an th o p te ry g ii), uit welke groote afdeeling inzonderheid de makreelachtigen
(Scomberoidei) en de baarsachtigen (Perco id ei), zoowel in soorten als individuen, zeer menigvuldig
voorkwamen. De ontzaggelijke menigte van makreelen, welke de Indische zeeën bewonen, leveren
niet minder eene onuitputtelijke bron op voor de visschers dier streken, als zij, uithoofde hunner
vraatzucht, voor de gevaarlijkste vijanden te houden zijn van alle kleinere waterbewoners. Vooral
(*) lelijk onze gewone haring (Clupea.harengms):^5 wordt uit deze familie een zeer klein vischjé, van het geslacht
Engraulis, op zekere tijden van het jaar bij duizendtallen gevangen1-, met zout benevens andere, uit het plantenrijk
genomen stoffen gepekeld, en vervolgens in djgtgesloten flesschen ern-potjes door den geheelen Archipel verzonden.
Deze vischjes worden als toespijs bij de rijst genuttigd en, daar zij door dé pekel eene roodc kleur erlangen, zijn zij
algemeen onder den naam van robdë vischjes bekend.
Land- bn Volkenkunde. ■ r ‘ ^ " ^2 4