kalkgesteente, zijn niet zelden fossile Conchyliën besloten, en op eene plaats vond de Heer Macklot
ook een verstèend wervelbeen, waarschijnlijk het overblijfsel van een groot hagedisachtig dier (Saurius).
Meer binnen in het land moeten zich bergen bevinden, die uitgebreide lagen van klei bevatten,
dewijl zoowel de rivierbeddingen aldaar, als de bodem der zee- in de nabijheid der riviermondingen,
meestal uit kleigrond bestaan«. Verharde stukken, dezer stoflfe, uit de rivier Timbona, welke door
de vallei, tusschen de bergen Lamantsjieri en Oriori stroomt, hebben, naar het gevoelen van den
Hoogleeraar von Leonhard, groote overeenkomst met zekere lagen der Tegel-formatie, zoo als deze
namelijk bij Weenen voorkomt. De kleine vlakten, welke men hier en daar. in de kloven en binnen
de bogten en baaijcn langs den zeeoever aantreft, bestaan óf uit kwartszand, óf uit kalkzand, óf uit
een zand van vergruisde witte en roode koralen. Ten einde in deze geologische schets van de zuidwestkust
van Nieuw-Guinea alles te vereenigen wat ons, gedurende,onzen togt, omtrent het rijk der
delfstoffen is bekend geworden, merken wij hier* *nog aan, dat wij bij de inboorlingen, aan de rivier
Oetanata, groote rolstukken van een’ licht graauwen zandsteen, die veel naar graauwakke geleek, hebben
aangetroffen, welke steenbrokken, volgens hun zeggen, uit de binnenlanden afkomstig waren. Zij
gebruiken dezelve zoowel tot slijpsteenen als tot ballast in hunne kano’s. Voorts ruilden wij ook eenige
knodsen van hen in, wier vooreind met eenen kunstmatig bewerkten steen, bestaande uit een’ klinkend
harden en zeer lijn korreligen hoornsteen, van eene graauw-blaauwe kleur, voorzien was. Deze steenen
hadden ten deele den gewonen bijlvorm, gelijk die op vele eilanden in de Zuidzee gevonden wordt;
anderen echter waren van eene hoekige, starvormige gedaante. — In de Prinses Marianne-straat werden
hier en daar, langs de oevers, vulkanische slakken van eene poreuze en ligte hoedanigheid gevonden^
Deze voorwerpen waren waarschijnlijk door den stroom van elders aangevoerd. Slechts op enkele
plaatsen zagen wij eenig aan gespoeld zand; doch daar, waar de oevers der straat zich boven de gewone
vloedrijzing verheffen, en derhalve eene minder moerassige gesteldheid hebben, bekwamen wij stukken
Hoden-ijzersteen (R a sen -E isen ste in , S um p fe rz ), alsmede eenigen boon-erts (Bohnerz).
Aangaande den plantengroei van Nieuw-Guinea’s westkust, zij eerst in het algemeen gezegd, dat het
land, waar wij hetzelve gezien hebben, allerwegen met bosschen en wildernissen als overdekt was.
Inzonderheid vertoonên de vlakke streken een onafgebroken groèn tapijt, hetwelk door geene enkële
onvruchtbare, kale plek schijnt verstoord te worden. Afwisselingen van dien aard wordt men eerst
gewaar bij de hooge bergachtige kust, langs wier hellingen hoogstammige boomgroepen naast steile
rotswanden prijken, en waar het ruwe klipgesteente, tusschen heesters, struiken en slingerplanten,
alom met zijne naakte kanten te voorschijn treedt. Ten einde van. de in deze streken'heerschende
vegetatie eën algemeen denkbeeld te geven, maak ik gebruik van de waarnemingen, door wijlenjnijnen
reisgenoot Zippelius, nopens dit onderwerp gedaan, en tevens van de toelichtingen, mij welwillend
door den Hoogleeraar Bhïme, uit het ’s Rijks Herbarium en de nagelatene botanische aanteekeningen
van voorzegden ongelukkigen reiziger, medegedeeld. Yolgens Zippelius bestaan de bosschen, langs de
oeverSyder Prinses Marianne-straat, voornamelijk uit Rhizophorae, Bruguierae, Avicenniae, Petalomae,
Sonneratiae, Heritiërae, Aegicereae, Memecyleae eti^dergelijken. Op plaatsen, waar de grond een
weinig hooger en minder moerassig is, vertoonen zich vijgen, Mimosae en vertegenwoordigers uit de
geslachten Fagraea, Clerodendrum, Carissa, Aralia, Melanthesa en van andere Ëuphorbiaceae; terwijl
men op eenige meer opene plekken, die hier en daar aan de kanten verspreid liggen en gedeeltelijk met
Saccharum Koenigii begroeid zijn, enkele waaijer-palmen (*) en een aantal lage, kromstammige boomen
van Paritium tiliaceum opmerkt. Uit de taaije baslvezelen van de^e laalsten, vervaardigen ook hier de
inboorlingen* even als de eilanders van den grooten Stillen Oceaan en van den Indischen Archipel,
dunne koorden en allerlei banden, die, netjes te zamen gevlochten en dooreen gedraaid, tot versierselen
en andere doeleinden verstrekken. — In de omstreken,der rivier Oetanata ziet men, langs het witte
zandstrand, geheele bosschen van den knodsboom (Casuarina eq u ise tifo lia ), en achter deze, door
eenen eigenaardigen ranken groei en eene vaal groene kleur gekenschetste houtgroepen, ontwaart men
op het deels drooge, deels moerassig^ terrein, niet weinig vijgen- en andere digt gebladerde boom-
soortep uit de geslachten: Aegiceras, Xylocarpus, Salacia, Olax, Canthium, Scyphiphora enzy.; terwijl
tévens talrijke Parasieten* onder welke ook het zoo zonderlinge geslacht Hydnophytum in onder-
scheidenë soorten, de opmerkzaamheid tot zich trekken. —- De kustbergen in het noordelijkste, door
ons bezochte gedeelte van Nieuw-Guinea, met name het eiland Aidoema en de hoogten, welke de bogt
Oeroe Langoeroe omzoomen, brengen verschillende soorten van planten voort, welke insgelijks op de
groote westelijke Sunda-eilanden aanwezig zijn. Deze bepalen zich, onder anderen, tot de geslachten
Ruellia, Strobilanthes, Melanthesa, Omalanthus, Rottlera, Adisca, Erytrochilus, Croton, Ficus,
Artocarpus, Melastoma enzv. — Op den vlakken zuid-oostelijken voet van den berg Lamantsjieri,
alwaar het nieuwe etablissement werd opgerigt, verhieven zich reusachtige stammen, tot de hoogte van
honderd en meer. voeten: soorten, uit de geslachten Anisoptera, Unona, Sideroxylon en Cerbera,
besloegen onder dezen eene eerste plaats. Doch niet minder trotsch en indrukwekkend door hunne
a anm e rk e lijk e grootte, waren de vele palmen, die ginds en her langs de afhellingen van het gebergte,
tusschen de rotsen oprezen: twee soorten van Areca (f); een prachtige Sagus ($); een op dezen zeer
gelijkende palm (¥), doch van eenen slankeren groei, ter hoogte van wel tachtig voeten; voorts eene
Caryota en eenige, naauw met de geslachten Areca en Caryota verwante Poorten (4-), wier bladvorm
veel overeenkomst heeft met dien van de laatstgenoemde, en waarvan het sap een brandend jeuken
veroorzaakt; doch bovenal eindelijk, eene bij uitnemendheid sierlijke soort (**)', gekenmerkt door drie-
mannige bloemen, en vruchten voortbrengende aan oranjeappelen gelijk. Tusschen dezen fraaisten aller
vormen der tropische plantenwereld, groeiden Pandani, Myristicae, Stereuliae, Artocarpi, Elaeoearpi,
benevens menige soort van Ficus en Ganarium, in wier toppen zich slingerende Galami, Alyxiae,
Hippocrateae, Freycinetiae en Bignoniacëae (-f-f), Loranthi, Orchideae en meer andere klimmende
' (*) Onder dezen*bevindt er zich een, die zijne kruin zeer hoog verheft, en wiens uiterlijk aanzijëh veel overeenkomst
heeft met demdoor Rumphius in het H e rb a r ium A m b o in en s e , Vol. I. p. 8 5 , onder den naam van Bissula, beschrevenen
palm:
(■f) Areca macrocalyx et punicea; onder deze namen door den Hoogleeraar Blume, in zijne R um p h ia , Tab. 101,
121, 160, afgebeeld.
(§) Sagus filaris, 1. c. Tab. 128.
(*) Kentia procera , 1. c. Tab. 106.
..|h ) ,Ptychosperma Rumphii, angustifolia et appendiculata, h c . Tab. 8 3 , 8 4 , 156.
(p*! Aurasiaca excelsa, 1. c. Tab. 122.
(•HiTUit deze familie ontdekten wij ëene ongemeen fraaije soort, met heerlijk roode bloemen; zij is afgebeeld in de
R um p h ia , Tab. 19 0 , onder den naam Dendrophila trifoliata.