plaat een gezigt bevat, ongeveer f mijl breed, terwijl hare diepte van 4 , 5 , 6 tot 7 vademen af- en
toeneemt.^Niet ver binnen haren wijden mond,, splitst zijzich in drie kleine armen: Toega, Wakia en
Baai genaamd. Bij bet zeestrand zijn hare boorden zandig en droog; maar een eind landwaarts in,
kronkelen dê zoo even vermelde kleinere rivieren door eemgrootendeels moerassig land, bestaande uit
eenen kleigrond, die met planten-aarde doonneiigd is.
Daar de ontdekking der Prinses Marianne-straat als eenë, tot de vollediger kennis van die wereldstreek,
belangrijke gebeurtenis mag worden aangemerkt, zal eenè meen, bijzondere en uitvoerige beschrijving
van dezelve, den beoefenaar der land- en zeevaartkunde, ongetwijfeld welkom zijn. Ik zie mij daartoe
te beter in staat gesteld, daar Zijne Excellentie, de gewezen Minister van Koloniën, Graaf van den Bosch,
mij wel het gebruik heeft ^willen vergunnen van het verslag, dat in der tijd door den Luitenant Langen-
bergKool, nopens dien togt, aan het Indische Bestuur is overgelegd.
De korvet T rito n en de schooner I ris waren, zoo ver bekend is, de eerste schepen, die de straat
Prinses Marianne van het noorden inzeilden, en wel tot op omtrent elf gèographische mijlen; diep.
Aldaar geen zoet water vindende, wendden zij den steven en keerden langs denzelfden weg, welken
zij ingekomen waren, weder terug. In navolging der doo» den Heer KolfF geopperde meening, werd
dit breede vaarwater, hetwelk in groote kronkelingen het lage, effene bosehland doorsnijdt, alstoen
voor eene zeer groote rivier gehouden, ofschoon er ook genoegzame redenen bestonden tot de vooronderstelling,
dat het evenzeer eëne doorloopende straat kon zijn, die een gedeelte der zuidkust van
Nieuw-Guinea tot een afzonderlijk eiland maakte. Deze mogelijkheid en de gedachte, dat welligt die
straat, beoosten de klippige en gevaarlijke engte van Torres eenen uitgang zoude kunnen hebben,
moest noodwendig de belangstelling opwekken van elk, die in de bevordering der aardrijkskunde en
van den handel een warm en innig aandeel neemt. Het Indische Bestuur, dat sedert zijne herstelling
onder den schepter van onzen hooggeëerbiedigden Koning, reeds zoo veel voor de natuurkundige
wetenschappen heeft gedaan, en geene gelegenheid laat voorbijgaan, welke slechts eenigermate tót
de uitbreiding der kennis,.omtrent onze Overzeesche bezittingen zou gunnen bijdragen, heeft ook die
niet verzuimd, om het Onderhavige vraagpunt weldra te doen oplossen; en hierdoor — moge' ook de
uitkomst niet in allen deele aarnde gunstige verwachting hebben beantwoord, —f zich de dankbaarheid
van eiken beminnaar der aardrijkskunde in hooge mate verworven.
Aan den noordelijken ingang, waarvan wij op PI. 1 eene aftekening geven, is defsstraat bijkans twee
geographische mijlen breed; doch van daar inwaarts,'wordt zij langzamerhand naauwer,. zóó, «lat zij
omstreeks het midden slechts ongeveer £, en eenigzins meer zuidelijk, zelfs maar nagenoeg §• van eëne
mijl breedte heeft; terwijl zij verder, naar hare zuidelijke opening, weder eenigermate verwijdt, en
wel.tot de breedte van genoegzaam eene halve mijl. Hare diepte, naar den lagen waterstand berekend,
heeft tusschen de 4 tot 10 en meer vademen; aan den zuidelijken uitgang alleen, vond de Heer Kool
haar tot op bijkans 2 vademen verminderd, neÈöende zij binnen de straat gemeenlijk van de oevers naar
het midden langzaam toe. De oevers zijn, langs de geheele uitgestrektheid van de doorvaart, laag en voor
het grootste gedeelte moerassig; doch hier en* daar vertoonen zich ook struoken lands, die een weinig
boven'Shet water uitsteken en eene drooge gesteldheid hebben. — Allerwegen ziet men hetzelfde,
gelijkvormige bosch, langs de kanten meestal geen zwaar hout, maar meer binnenwaarts vele dikke
boomen bevattende. Hier en daar wordt deze wildernis bezoomd door eene strook weeken kleigrond;
gelijk men ook bijkans è e geheele straat door, zachten bodem aantreft, uitgezonderd alleen aan den
zuidelijken mond, alwaar de grond hard is. Dez^mond is waarschijnlijk dezelfde, welke op sommige
kaarten den naam draagt van'Bartholomeus-rivier. Bijna overal ^ n dë qevers der straat digt te naderen,
en wel te veiliger, daar de diepte over het geheel vrij regelmatig af- en toeneemt, en men slechts op
eenige weinige plaatsen iu’dezelve ,een eenigzins aanmerkejijk verschil bespeurt. Geulen van kleine rivieren
, worden e r, aan weêrszijden harer: oevers, in menigte aangetroffen, van welke sommigen, gedurende de
eh, goed1 drinkwater opleveren; doch zoodra de vloed doorkomt, vallen zij aan de monden brak, Die,
wëlke door den Heer Kool nader wérden onderzocht, zijn zoo diep, dat.eene geladene barkas er, met
den laagsten waterstand, in en uit kan komen. De schooners P o stillo n en S ire e n , vulden hare
vaten uit dé-noordelijkste der twee kreken,^ die niet ver ten Z. W. van het kleine eilandje, hét eenige,
dat in de straat gelegen is, op geringen afstand van elkander hare uitwatëringen hebben. Men kan
ten dien einde digt onder den wal ankeren. Dit vinden van zoetwater is voor de zeevaart allezins ge-
wigtig: het zoude de korvet T rito n in der tijd uit eene groote verlegenheid-gered, en ter bereiking van
bet doel harer reis van veel voordeel hebben kunnen wezen. Het is voornamelijk uit dit oogpunt beschouwd,^
en ook ter herstelling der haverij, welke een schip mogt hebben geleden, dat de ontdekking
van deze straat voor de zeevaart van belang kan zijn; zij zal echter door hare ligging, de sterke stroo-
men, welke in haar loopen, de naauwte van het vaarwater en de onherbergzaamheid van de landstreek,
aan dezelve nooit een algemeen en uitgebreid nut opleveren/
De grond van het vlakke land, dat de ruimte inneemt van den zuid-westelijksten uithoek van Nieuw-
Guinea tot bij het kustgebergte, hetwelk gerekend kan worden, op 135° 30' beoosten den meridiaan
van Greenwich te eindigen, bestaat uit eene blaauwacbtig-graauwe kleiaarde, die, volgens de waarnemingen
van denafleer Macklot, op, sommige plaatsen met kwartsdeelen, en op andere met kalk-
deelen vermengd is. Déér, waar het land gedurende den vloed niet overstroomd wordt, is deze
ideigrond vast en met eené dunne korst plantenaarde bedekt; maar, waar hij dagelijks door het zeewater
bespoeld wordt, is hij week en slijkachtig. Ook bemerkt men in het eerstbedoelde, droogere
gedeelte, hetwelk zich van de bovenvermelde geographische lengte tot op die van omstreeks 138° 30"
oostwaarts uitstrekt, op vele plaatsen langs het strand, eene strook wit zand mét veel kwarts vermengd.
De bergen/ welke den meer noordelijken oever vormen,, kenmerken zich, gelijk wij reeds vroeger
♦met een enkel woord vermeldden, door hunne ruwe1 omtrekken, in welke hoekige spitse klippen, met
Steile hellingen, diepe en naauwe kloven en spelonken, en kale rotswanden elkander afwisselén, terwijl
zij voor het overige, allerwegen, waar de gesteldheid minder ongunstig is tot de opèënhooping
van losse stoffen, van eene min of meer dikke laag plantenaarde voprzien zijn. Tolgens den Hoog-
leeraar von Leonhard, te Heidelberg, welke eenige steenbrokken uit onze verzameling bezigtigd
. heeft, bestaan die- bergen uit eene Jurakalk-fqrmatie, en bevatten hunne hoogere deelen bepaaldelijk
een*zeer, karakteristiek Jura-Dolomiet. Dit laatste vertoont, o p ‘véle plaatsen naakte wanden, van
eene glinsterend witte kleur. In het daar onder liggende, meer bruinachtig-graauwe en doffer
Land- en Volkenkunde. * . ' » , 5