kakketoes en lori’s, veel naar de schepen; de conchyliën gewoonlijk in vierkante, platte dozen, uit den
bladsteel des sagopalms vervaardigd. De inlanders zelve eten gaarne mosselen en andere weekdieren;
bij alle dorpen langs het strand, zagen wij hoopen gebroken schelpen liggen, van welke de dieren waren
uitgehaald en aan de dorpelingen tot voedsel hadden verstrekt. Het meerendeel der inlandsche bevolking
behoort tot het polynesche menschenras, door sommige beoefenaars der Anthropologie ook wel,
naar eenen van deszelfs meest bekende stammen, het maleische genaamd; door anderen onder den meer
algemeenen naam van neptunisch of geelkleurig-oceaansch ras begrepen. Het drukke verkeer, dat de
Amboinezen sedert eeuwen met de Chinezen, Arabieren en onderscheidene Europesche natiën gehad
hebben, heeft onder hen, meer dan op eenig ander eiland der Molukken, veelvuldige vermengingen
doen ontstaan, waardoor even zoo vele overgangen in de gelaatstrekken en in de kleur der huid zijn
veroorzaakt geworden. Het meest in het oogvallende is de verbastering der afstammelingen van de
Portugezen, welke, zonderling genoeg, over het geheel, veel donkerder van kleur zijn, dan de oorspronkelijke
bewoners van het land. De Bisschop Heber vermeldt (*) een soortgelijk merkwaardig
verschijnsel, door hem bij de Portugesche afstammelingen te Serampoer waargenomen. Hoezeer ook
onwedersprekelijk de sterke tropische zonnehitte en haar scherp licht, als hoofdoorzaken van die veranderingen
in de huidkleur te beschouwen zijn, schijnen toch, in het onderhavige geval, nog andere
bijkomende oorzaken mede te werken, om na een tijdverloop van slechts drie honderd jaren, zulke
buitengewone veranderingen voort te brengen. Nog is ons de eigenlijke oorzaak omtrent het ontstaan
der kleurstof in de huid van den mensch, ten eenemale onbekend. Wij weten alleen, dat het zoogenaamde
slijmvlies van Malpighi hare zitplaats is en dat zij daar op eene bijzondere wijze wordt afgescheiden;
doch waarom die afscheiding bij den eenen mensch uit geheel lichte stoffen, bij den anderen
daarentegen uit zeer donkerkleurige bestaat, en hoedanig het luchtgestel, het voedsel en de levenswijs
op de bereiding dier stof werken en daarin wijzigingen te weeg brengen, blijft nog steeds eene belangrijke
physiologische vraag. — Wat de woningen der Amboinezen, hunne wijze van leven, hun karakter^
bijgeloof, hunne spelen en vermaken, kleeding, versierselen en wat dies meer zij, aangaat: over al
deze punten zijn, zoowel door onderscheidene nieuwere schrijvers, als vooral door Yalentyn, reeds
zulke juiste en uitvoerige berigten bekend gemaakt, dat men bij de behandeling dier onderwerpen noodwendig
in herhalingen zoude moeten vervallen (-ƒ-). Tot het karakter der bewoners van de Molukken
T ro ch ü s, Harpa, M a lle u s , Arca, C ardium , Lima, Vernis enzv.), of zich door teederheid en doorzigtigheid
kenmerken (A rg on au ta , T e llin a , S o le n , P e c t e n , P in n a enzv.). De meeste waarde hechten zij echter aan
den wenteltrap'($calar,ia), voor welken zij soms vele honderden galden per stuk vragen.
. (*) N a r r a tiv e o f a J o u rn e y th r o u ch th e u p p e r P r o v in c e s o f In d ia , V. 1. p. 68.
f (-f) Als in het voorbijgaand slechts teekenen wij hier aan, dat de Christenen van Amboina, bij plegtigë gelegenheden,
gewöonlijk een zwart gewaad van europesche snede aantrekken, daarbij eenen ronden hoed dragen (hét eigenlijk ken-
teeken van eenen Orang tserani) , en het hoofdhaar, gemeenlijk slechts eenige duimen ..lang, glad naar achteren
strijken (vergelijk PI. 18); terwijl de Mahomedaansche opgezetenen van dit eiland, hun lang haar met eenen doek
opgebonden hebben, en zich buitendien ten allen tijde, op maleische wijze, in katoenen stoffen kleeden. Dit onderscheid
van dragt valt te zeer in het oog, dan dat daardoor niet een groot contrast zoude ontstaan. Vooral zonderling
en kenmerkend is het aanzien van diegenen der bedoelde Christenen, welke eene soort van school- of katechizeer-
meesters-ambt bekleeden, en uit dien hoofde, Overeenkomstig hunnen stand, met, volgens hunne begrippen, zekere
deftigheid gekleed moeten zijn. Men verbeelde zich, bij hunne vrij donkere huidkleur, een’ halfversleten zwartën
rok, eene dergelijke vest en korten broek, uit welken een paar magere, bloote beenen te voorschijn treden, meestal
behoort, dat zij, overeenkomstig het gewone stelsel der Zuid-Aziatisclie volken, de aloude gebruiken,
hoe ongerijmd en bespottelijk dikwerf ook, met onveranderlijke liefde blijven aankleven, waardoor hunne
zeden en gewoonten, gedurende de laatste eeuw, in het wezentlijke weinig of niet zijn veranderd.
De Christelijke zedeleer is, door onderscheidene achtingswaardige Protestantsche leeraars, onafgebroken
onder hen aangekweekt en meer en meer uitgebreid. De gevoelens omtrent het zedelijk nut, hetwelk
de invoering van de Christelijke godsdienst, onder de min of meer beschaafde bewoners der heete
gewesten sticht, zijn zeer verschillend. In sommige reisbeschrijvingen leest men ten dien aanzien
ongunstige oordeelvellingen; terwijl in anderen, op de on voorwaardelijkste wijze, de pogingen der
Bijbelverspreiders ten zeerste geprezen en opgehemeld worden. Alle vooringenomenheid met eene zaak
verblindt de rede, voert tot uitersten, en maakt onbekwaam om haar met koelbloedigheid en juistheid
te beoordeelen. Vurige beminnaars van het. Christendom trachten door alle middelen, aan hetzelve
bij de, in het nadenken weinig geoefende inlanders toegang te verschaffen; anderen, meer onverschillig
omtrent de zedelijke verbeteringen van hunnen evenmensch, plaatsen die pogingen verre beneden het
gewigt der commerciële belangen en tijdelijke voordeelen van den staat en het volk. Men heeft bij de
beoordeeling van dit onderwerp, vaak de individuële handelingen der zendelingen en het gedrag der
nieuwbekeerden, met het geloof zelf verwisseld: de overdreven vroomheid en dierlijke vadsigheid der
geloovigen, op rekening van deszelfs verhevene strekking gesteld. Onpartijdige beoordeelaars, die
lang genoeg met de inlandsche Christenen, Mahomedanen en Heidenen verkeerd hebben, zullen echter
daaromtrent andere denkbeelden koesteren: zij zullen het groote nut eener geloofsleer, op zulke verhevene
grondslagen van deugd, menschlievendheid en pligtsbetrachting berustende, als de Christelijke,
niet miskennen, maar haren invloed als een’ waren zegen beschouwen, zoo al niet in den volsten zin
des woords voor het eerste geslacht der nieuwbekeerden, dan toch voor de nakomelingschap. Indien
de veredeling van het hart met de beschaving van het verstand gepaard gaat, moet den natuurmensch
langzamerhand de bolster ontvallen en de barbaarschheid de wijk nemen. En door welk middel zal dit
doel bij den half wilden mensch beter bereikt worden, dan door de Christelijke zedeleer? Overal in de
oostelijke deelen van den Indischen Archipel, waar reeds eenige harer zaden zijn uitgestrooid, hoe
gebrekkig en bekrompen ook aanvankelijk ontkiemd, kan de blanke vreemdeling die landen veilig bezoeken;
doch déér, waar de inboorlingen nog in hunne oorspronkelijke woestheid voortleven, omringt
hem gedurig gevaar en moet hij gestadig tegen roofzucht en moord op zijne hoede zijn. En hoe min
geacht, hoe slaafsch afhankelijk, hoe dierlijk verlaagd is onder deze laatsten niet het zwakkere geslacht.
Altijd aan den wil van den man onvoorwaardelijk onderworpen, en van alle maatschappelijke voorregten
verstoken, kan de vrouw, van welken stand of rang ook, zich zelden boven den staat van lijdelijke
dienares verheffen. Oude gewoonten, bijgeloof, vooral de kracht van den sterkeren, bij de aangeborene
traagheid der Indische volken, houden die verdrukkingen, tegen de wet der natuur, in stand. Veel-
beteekenend zijn daarom de woorden van den verlichten Bisschop Heber: »Never may my dear wife
and daughters forget how much their sex is indebted to Ghristianity.”
zonder schoenen aan .de voeten. Voeg hierbij eenen ouderwetschen, driepuntig getoomden hoed, een boek onder den
arm, somtijds ook een’ ,wandelstok in de hand, en bij dit alles eenen afgemeten,* statigen tred, en zeer bedaarde,
ernstige manieren, en het zal wel niemand bevreemden, dat zulk een wonderbaarlijk uitgedost personaadje de aandacht
van eiken Europeschen nieuweling moet tot zich trekken en zijne lachspieren in beweging brengen.