lieten weiden, terwijl onze talrijke inlandsche begeleiders middelerwijl langzaam verder togen, ging de
weg onafgebroken berg-op, van tijd tot tijd door de drooge beddingen van kleine, alleen in de west-
móeson stroomende, rivieren, en voor het overige, meest door eene eentoonige wildernis van doornig
bamboes, door hetwelk op sommige plaatsen niet zonder veel moeite was heen te worstelen, vermits zeer
vele omvergewaaide, dorre en ten deele gebrokene stengen van deze reusachtige grassoort, allerwegen
dwars en kruiseling door en over elkander lagen. Dit en gebrek aan eenen goeden gids was oorzaak,
dat wij het spoor bijster werden en langer dan een uur, over hoogten en door dalen, in het eenzame gebergte
ronddwaalden, eer wij het regte pad hadden wederge vonden. De Fatoe Leeoe, met zijnen steilen,
driepuntigen top, was links, ten noordoosten van ons gelegen. Tegen zonneondergang kwamen wij
kop, hals en het geheele benedenlijf, de dijen en onderdekvederen des staarts daar onder begrepen, vermiljoenrood;
bovensnavel insgelijks rood; die van onderen echter zwart. Lengte der vleugels 0,1 8 8 , van den sterk afgeronden
staart 0,194. Gelijk al de parkieten dezer afdeeling, hebben ook beide geslachten der onderhavige soort uiterlijk
de naauwste overeenkomst met elkander. Haar vaderland is Gilolo.
Psittacus (Psittacula) stigmatas, n. sp. Eenigzins grooter dan Ps. philippensis (PI. en l. 520. fig. 1) en met
zwarten bek; maar voor het overige met dezen veel overeenkomst hebbende. Mannetje: papegaaigroen; op vleugels
en staart is het groen het donkerst en zuiverst, terwijl deze kleur op het benedenlijf meer in het geelachtig groene
trekt, en langs den rug een’ rosachtigen tint vertoont; voorhoofd en kruin, eene vlek aan kin en keel en een vlekje
aan den rand van den carpus bloedrood; stuit en bovendekvederen van den staart eenigzins meer in het purperroode
spelende; onderzijde der slag- en staartpennen licht blaauw; onderdekvederen der vleugels groen. Staart een weinig
afgerond, lang 0 ,0 4 ; lengte der vleugels 0,092. Ppoten oranjekleurig; nagels zwart. Het wijfje, over het geheel
minder fraai groen, mist de roode vlek op den bovenkop en aan den carpus, terwijl men bij haar aan de keel slechts
een gering spoor van rood waarneemt; stuit en bovendekvederen van den staart zijn echter purperrood. Bek zwartbruin,
aan de punt van den ondersnavel geelachtig. — Van Celebes.
Psittacus (Psittacula') cyanicollis. Omtrent deze soort , van welke wij (bladz. 108) alleen het wijfje hebben
beschreven, moeten wij in de eerste plaats aanmerken, dat zij door den Heer Forsten niet op Celebes, doch op
Gilolo is aangetroffen, hetgeen ons doet vermoeden, dat de vroegere opgave veelligt eene vergissing is. Het mannetje
dezer soort gelijkt zoodanig op dat van Ps. Geoffroyi, dat tot de juiste bepaling, eene zeer naauwkeurige kennis
van beiden volstrekt noodig is. Het voornaamste kenmerk bestaat in de kleur van den snavel en in die van den nek,
welke bij Geoffroyi zuiver groen is en scherp van den paarsachtig blaauwen bovenkop afgescheiden, terwijl bij cyanicollis
diezelfde paarsachtig blaauwe kleur, op den achterkop in het lazuurblaauwe overgaat en deze laatste zich naar
achteren, langzamerhand in den papegaaigroenen rug met rosachtigen tint verliest. Bovensnavel bloedrood met
geelachtige punt, doch de onderbek zwart, zijnde bij Geoffroyi de geheele bek rood. Voor het overige zijn bij het
mannetje der onderhavige soort, staart en vleugels fraai papegaaigroen; onderzijde der slagpennen zwart, doch de
onderdekvederen der vleugels licht blaauw; keel, borst en hét geheele benedenlijf blaauwachtig groen, aan.de zijde
der borst met roodachtigen tint; onderdekvederen des staarts gedachtig groen met blaauwachtige punten. Pooten zwart.
Lengte der vleugels 0 ,1 7 3 , des staarts 0,096.
Van Gilolo ontvingen wij buitendien: Psittacus macrorhynchus, garrulus en riciniatus; de laatste soort tevens
van Temate. Omtrent haar voegen wij hier bij, dat haar boven- en achterkop, hals en buik, in plaats van
berlijnsch »blaauw, gelijk deze deden bij Le Vaillant (P e r r o q u e ts I. PI. 54) zijn aangeduid en in al de latere
ornithologische werken beschreven, eene blaauwachtig paarse kleur hebben. Onder de vogelhuiden van Celebes bevonden
zich: Psittacus ornatus, setarius en Mülleri. Voorts één voorwerp zonder bepaalde opgave van vaderland,
doch waarschijnlijk uit de Molukken, zijnde Psittacus coccineus (Le Vaillant 1. c. PI. 53). De witte kakketoe van
Celebes, in ons overzigt eenvoudig als Ps. sulphureus aangeduid, verschilt van de Timorsche, door eenen aanmerkelijk
dikkeren bek, gelen tint op het geheele benedenlijf, doch vooral sterk op de borst, en door eene grootere gele
vlek ter zijde van den kop. Of die afwijkingen toereikende zijn om de bedoelde twee vogels soortelijk van elkander
af te zonderen, en welke van beiden de eigenlijke Psittacus sulphureus, Gmel., Lath. is, onderwerpen wij aan hét
oordeel dier Ornithologen, welke zich meer bepaald met de natuurlijke historie der papegaaijen onledig houden.
eindelijk op de bergvlakte Kota-amarassie aan, waar wij het volk reeds druk onledig vonden met de
verzorging van huisvesting en voeding. In de twee ligte, ronde tenten, welke wij voor ons hadden
medegenomen, werden twee lage, uit wild hout vervaardigde rustbanken geplaatst, en ons bed bestond
in eene kleine, dunne matras, met één hoofdkussen, beiden met het zachte, zijachtige katoen van
den kapokhboom gevuld.
Den 26slen augustus. Wij bleven dien dag te Kota-amarassie gelegerd, zoowel ten einde de dragers
onzer goederen niet te zeer te vermoeijen, als om aan de nog achterlijke manschappen gelegenheid te
geven, ons spoedig in te halen. Deze vlakte is aan een gevecht, hetwelk de bewoners van Sonabay met
die. van het landschap Amarassie hier eens hadden, en waarbij de laatsten met groot verlies werden op
de vlugt gedreven, haren naam verschuldigd (*). Niet ver van daar woont de vorst van Manobai, een,
voor vele jaren, met eenig volk, uit het distrikt Molo verhuisde, groote Tomokong, die zich hier heeft
nedergezet, en ons thans in de ochtenduren een bezoek kwam brengen. Het was een man van middelbaren
leeftijd, sterk en welgemaakt van lijf en leden en van een ondernemend, ja zelfs vermetel voorkomen.
Hij droeg een’ kabaai van sits, en om het onderlijf een Timoreesch shawlkleed, welks roode
randen tot even beneden de knien reikten. Zijne haren waren door middel van een’ breeden, witten
band, in een’ dikken bundel, bij wijze eener tok, opgebonden. Zes of acht half naakte inlanders, met
zwaarden en lansen gewapend, vergezelden hem. Hij bood den Resident eene schijf gesmolten bijenwas
ten geschenke aan, als een bewijs zijner goede gezindheid jegens het Gouvernement, of liever jegens
de Compagnie, gelijk de inlanders dier streken zich nog steeds uitdrukken. Belangrijke mededeelingen
omtrent het vinden van goud- en koperertsen, konden wij niet van hem te weten komen. — Tegen
den avond werd onze bedekking op nieuw met eenige honderden bewoners van het landschap Amabie
versterkt, zoodat onze troep nu in het geheel uit ruim 1200 man bestond, waaronder zich ongeveer
300 Rottinezen en 40 Sawoenezen bevonden. Behalve een aantal voorvechters en Tomokongs, maakten
ook eenige Fettors en Radja’s van Timor, Rotti en Sawoe den togt mede, welke laatsten met het onmiddellijke
toezigt over de verschillende benden en in het bijzonder met het handhaven der orde en het
houden van behoorlijke waakzaamheid, belast waren.
Den 27slen augustus trokken wij naar de Noi Noni (g o u d riv ie r), die aan gene zijde, langs den voet
van den Fatoe Leeoe, in eene noordelijke rigting heenstroomt. Een eigenlijk woud troffen wij langs de
oostelijke helling van dezen klippigen berg, evenmin als aan zijnen zuid- en zuidwestkant aan. Wilde
bamboesbosschen, op sommige plaatsen door kreupelhout afgewisseld, tusschen hetwelk zich hier en daar
een enkele groote boomstam verhief, vormden in het algemeen het plantenrijk. Even eentoonig was de
gesteldheid van den grond. Wij vonden geene andere rotssoort, dan overgangs-kalk (-}-), meestal van eene
blaauwachtig graauwe kleur, somwijlen echter eenen meer of minder sterk roodachtigen tint aannemende.
Op enkele vrije ruggen hadden wij, bij het afdalen van den Fatoe Leeoe, een schoon gezigt op de
(*) Het oorspronkelijk Hindoesche woord Kota wordt op de Oost-Indische eilanden meestal op eene stad
of h o o fd p la a ts toegepast, maar het beteekent eigenlijk: eene v e s t in g , v e r s te r k te w on in g enzv. Vermoedelijk
bezaten de Amarassiërs aldaar eene schans.
(-f) Graauw wak-ke-kalksteen der hedendaagsche Geologen.