kunnen. De vrouw blijft altoos in b et bezit der goederen tot aan haren dood toe. In geval er geene
mannelijke afstammelingen aanwezig zijn, komen de zoons van den broeder of broeders des overledenen,
als erfgenamen aan de beurt,‘"'welke alsdan slechts een gedeelte der nalatenschap aan hunne nichten,
dochters des overledenen, zoo die er zijn, afstaan. Indien er echter ook geene broederszonen bestaan,
vervalt alles aan de vrouwelijke linie en andere leden der familie, welke laatsten de nalatenschap zoo lang
onder hunne bewaring houden, tot de meisjes van den verstorvenen uitgehuwelijkt of volwassen zijn.
Dit regt van èrfopvolging is aldus ingesteld, opdat de goederen niet gemakkelijk in vreemde handen
zouden kunnen overgaan.
De Papoea’s houden veel van feesten en nemen gaarne elke gelegenheid te baat, om dezelve aan te
rigtéh. Meermalen in het jaar brengen zij onderscheidene dagen achter elkander door in gezelschappelijke
vrolijkheid, waarbij, onder het aanhoudend bespelen van de Tifa en den Gong (*), genoegelijk wordt
gegeten en gedronken, gedanst en geschoten..— De taal, welke dit strandvolk bezit, verschilt evenzeer
van den tongval der bewoners van-Oeta en van dien. der Mairassis, als van dien der inboorlingen uit het
landschap Onin of Woni. De korte, achter deze verhandeling geplaatste woordenlijst, toont zulks aan.
De eerstgemelden spreken echter ook meest allen Ceramsch, om welke reden het ons nuttig is voorgekomen,
ook uit die taal een aantal woorden daarnevens té voegen, ten einde den wederkeerigen invloed van
de. eene op de andere eenigzins te doen zien. Wij hebben enkele Papoea’s te Lobo ontmoet, welke met
terugkeerende handelaren, naar de Aroe-eilanden en naar Ceram reizen hadden gedaan. Een hunner,
die vroeger eenmaal op Amboina geweest was, sprak vrij goed Maleisch en onderscheidde zich buitendien
door beschaafdere manieren en ook door meerdere sluwheid. — De tijdrekening der Papoea’s is
ontleend van dé moesons en van de beweging der aarde en der maan. Het verloop van een geheel
jaar, of van het begin der eene moeson tot aan het einde der andere, noemen zij Ngaraksa. Eene
moeson heet Ngarakwida. Het tijdperk van eene maand, gerekend naar het wassen en afnemen der
maan tot aan het nieuw opkomen van eene andere, draagt den naam van Oeransa. Yoor de oost-
moeson rekenen zij gewoonlijk zes Oeransa’s, voor de west-moeson vijf, terwijl zij voor den tijd der
kentering nog eene maand tellen, die Meti besar (groote ebbe) genoemd wordt, omdat alsdan de
zee het stilst en het verval van het water het sterkst is. De dagen (Mommat) worden naar licht en
donker berekend, en tot aanduiding der verschillende tijdperken van den dag, némen zij den stand der
zon te baat. Meti besar rekenen zij het te zijn, wanneer het blad van den ijzerhoutboom is afgevallen
en er weder nieuwe blaadjes beginnen uit te botten, hetwelk ten naastebij in october plaats vindt.
Alsdan maken zij een algemeen begin met de tripang- en k'aretschildpaddenvangSt, én met het duiken
naar paarlen. Het laatste geschiedt gemeenlijk in eene diepte van twee tot vijf vademen water en, naar
de Papoea’s verhaalden, op onderscheidene plaatsen langs de kust. De meeste paarlen zouden ingeza(*)
Het gebruik dezer beide speeltuigen is hun door de Moluksche handelaren geleerd. De Tifa is eene soort van
kleine trom , bestaande uit een’ ronden, van hout Vervaardigden koker., waarvan alleen de ééne opening met een stuk
onbereid, döch van het haar ontbloot dierenyel, bespannen is. 4De kleine Tifa’s worden alleen met de vingers, de
grootère echter met een’ korten knuppel, bij wijze van een’ trommelstok, bespeeld. Op den Gong, een zwaar metalen
bekken^ van boven met een’ dikken, ronden bol voorzien, wordt insgelijks met eenen dikken knuppel in de maat
•geslagen en is., in het algemeen, het geliefkoosde speeltuig der Indische.eilanders.
meld worden bij de eilanden Lokahia, Poeloe Adie en Nametotte; voorts omstreeks den hoek Karoefa
en in de groote baaijen Bitsjaroe en Argoenie.
Gedurende ons verblijf van twee maanden in de baai Oeroe Langoéroe, kwamen er vaak Papoea’s
bij ons aan boord, welke zich hoofden van deze of gene streek noemden. Eenigen hunner voerden den
titel van Radja, anderen dien van Orang kaja of van Orang toewah enzv., terwijl eindelijk enkelen zich
Majoor en Kapitein noemden. De voornaamsten onder hen waren de Radja’s van Nametotte en van
Lokahia, de hoofden van Kajoe mejrah, Aidoema, Lobo en Mowara, en die van Wezels-eiland of Poeloe
Adie. Volgens hun zeggen waren zij gedeeltelijk door Cérammers, namens den Sultan van Tidore, en
gedeeltelijk bij verkiezing onder elkander tot die rangen verheven. Welke magt zij echter bezaten
en welke verpligtingen het onder hun gezag staande volk jegens hen te vervullen had, konden wij
niet te weten krijgen. Yoor zooveel wij uit het gedrag, dat hunne onderhoorigen jegens hen aan den
dag legden, konden opmaken, scheen het ons toe, dat het aanzien, waarin zij stonden, juist niet zeer
hoog was. Men betoonde wel eenige gehoorzaamheid voor hunne bevelen, doch bewijzen van eigenlijken
eerbied bespeurden wij nooit. Omtrent de erfelijkheid van eenige der hooge rangen onder hen,
werd ons het volgende bekend. Bij overlijden van een’ Radja, volgt hem zijn jóngste volwassen
broeder in die waardigheid op. Sterft ook deze, dan vervalt het regt van opvolging aan den zoon
van eenen ouderen broeder, en eerst wanneer ook deze ten grave is gedaald, kan de oudste zoon
van den eerstgestorven Radja uit die familie, aanspraak op het gezag maken. De opvolging blijft
in allen gevalle in denzelfden stam, zoolang er van het mannelijke oir nog éénè afstammeling aanwezig
is. Naar dezen regel behoort ook de plaatsvervulling der mindere hoofden te geschieden, hetwelk
echter niet altijd het geval is, daar het roer des gezags dikwerf door omkooping aan niet geregtigden
wordt in handen gespeeld. De Orang kaja te Lobo, Loetoe genaamd, het hoofd van zes gehuchten
der Mairassis, op de bergen Om de baai Oeroe Langoéroe gelegen, ontvangt jaarlijks, bij de komst
der Cerammers, van voormelde bergbewoners, veertig bossen Massoy-schors, benevens eenige vogelen
en eene kleine hoeveelheid tabak. Gelijkerwijze genieten ook de andere hoofden, op zekere tijden,
van de onder hen staande Mairassis eenige schatting. De Radja van Nametotté, aan wien van oudsher
het oppergezag toekomt over de geheele kust, van den hoek Karoefa af tot bij het eiland Lokahia
toe, ontvangt telken jare eene bepaalde belasting, zoowel van de bevolking als van de hoofden, die
in den omtrek op de eilanden en de kust aldaar, hunne woon hebben. — Vaste maatschappelijke instellingen,
die den naam van wetten zouden kunnen verdienen, schijnen de Papoea’s niet te bezitten.
De huwelijken worden op Mahomedaansche wijs gesloten, en dienvolgens kan ieder man, overeenkomstig
zijne middelen van bestaan, onderscheidene vrouwen nemen. De bruidschat wordt geregeld
naar het vermogen der personen. Gewoonlijk bestaat dezelve in gouden en zilveren oorhangers,
slaven, lijnwaden, gongs, vuurwapenen en dergelijkén. — Misdaden, van welken aard dezelve ook
mogen zijn, moord en doodslag niét uitgezonderd, worden alleenlijk met boeten gestraft. Bijaldien
de schuldige niet in staat is, de hem opgelegde boete dadelijk te voldoen, wordt hem al ligt tot op
zekeren tijd uitstel verleend; doch na verloop Van dien, nog altijd in gebreke blijvende, zoude alsdan
hij, die eenen doodslag heeft begaan, somwijlen zelf om het léven worden gebragt. De betaalde
boeten komen gedeeltelijk aan de beleedigde partij, en vervallen anderdeels aan de hoofden, welke