rookende Goênong JUerdpi of Berdpi> d. i. v u u rb e rg . *■«- De boogie van het fort Van der Gapellen,
bij de Kampong Baloe-sangkar in Tanah-datar, aan de Z. oostzijde van den Merapi, bedraagt 421 meters;
die van het fort De Koek, in Agam, aan den tegenovergestelden of N. westkant van den vulkaan,
937 meters. Twee andere Nederlandsche forten: Goegoersiegandang en Tandjong-alam, liggen, in
diagonale rigting, op den Z. westelijken en N. oostelijken voet van den Merapi, en wel de eerstgemelde
sterkte 1088 meters, en Tandjong-alam 997 meters boven de zee. Van Tandjong-alam gezien, is deze
vuurberg het smalst en vertoont bij eenen afgeronden top; van het fort De Koek gezien, beslaat zijne
kruin eene lange, oneffene, rijzende en dalende lijn, boven welker westelijk einde men meestentijds een’
witachtigen rook ontwaart, die somwijlen door een’ dikken en zwart-graauwen rook vervangen wordt.
Eene regie lijn van het fort Goegoersiegandang, dat op een’ ouden lava-stroom rust, naar dat van
Tandjong-alam getrokken, overtreft in hare lengte bijkans 9-maal de loodregte hoogte van :den Merapi,
van zijnen voet of die waterpasse lijn af gerekend, kunnende de absolute hoogte van dezen vulkaan,:
in ronde getallen, op 2900 meters worden gesteld. Eene denkbeeldige verlenging zijner Z. westelijke
en N. oostelijke afhellingen schijnt het bewijs te leveren, dat hij oorspronkelijk omtrent 500 meters
hooger is geweest. Zijn uitgestrekt kraterveld ondergaat nog voortdurend veranderingen, terwijh'de
groote, naburige bergen: Singalang en Sago, reeds sedert lang geheel zijn uitgedoofd. Alle drie: de
Singalang, Merapi en Sago, liggen in eene lijn, van het Z. W . naar het N. O., niet ver van elkander
verwijderd. De eerstgenoemde, die door eenen, ruim 1100 meters hoog gelegen, zadelvormigen rug,i
met den Merapi is verbonden, verheft zich, volgens de barometer-meting van Dr. Horner, 2936 meters
boven de zee; doch de Sago, welks top geweldig uiteen gereten is, beeft, naar, gis, niet meer dan
1900 meters absolute hoogte (*). * • ’ i>ov
De kruin van den Merapi, of het uitgestrekte kraterveld, ter lengte van ruim 2500, bij eene breedte
van omtrent 1200 meters, en 2730 meters boven de zee gelegen, bestond, tijdens ons bezoek,, uit
eene aaneenschakeling van kleine hoogten en laagten, die overal met uitgeworpene steenën en asch waren
bedekt en geen spoor van vegetatie vertoonden, uitgezonderd in de noord-oostelijke diepte, langs den
hoogen bergwand, die zich ongeveer 170 meters boven het kraterveld verheft, thans den hoogsten top
van den Merapi vormt en een overgebleven stuk van den ringmuur des ouden kraters doet; zien. Drie
kraterketels, door de inlanders Pakoendan Toeah, Pakoendan Tengah en Pakoendan Bongso
genaamd, die onderling in grootte en diepte aanmerkelijk verschilden, lagen niet-ver van elkander en
schier in ééne lijn, in dezelfde rigting als de lengte-as van den berg, namelijk Ni O. en Z.fWU Elk
dezer kleine kraters was geheel of gedeeltelijk door eenen afzonderlijken rand van verschillende hoogte
omgeven, tusschen welken en den kratermond, bij twee kolken, de P. Toeah en P. Bongso,, eene ef&ne
ruimte van een paar honderd voeten aanwezig was. De Pakoendan Bongso, d, i.-jongste k ra te r,
(*) Dit is de M. Kasumba van Raffles, die dezen berg echter op zijn’ Map o f th e is la n d o f S u in a t r a , niet
alleen, verkeerdelijk, vlak onder de linie plaatst, terwijl hij op 0 ° l6 ,35// Z. breedte ligt, maar die aan den Sago pok
15000 Engl. voeten hoogte toekent. De Goenong Merapi werd door Raffles op 13195 voeten geschat en de Goenong
Singalang slechts op 8000 v o et! Zoo weinig naanwkeurig waren de hoogten der hoofdbergen en van vele andere
voorname p onten, in dat gedeelte van Somatra nog bekend, toen ik , in 1 8 3 3 , door den Gouverneor-Generaal van
den Bosch, naar Padang werd gezonden, met; het bepaalde doel om barometèr-melingen te doen.
vormde een’ bijna cirkelronden trechter van omtrent 148 meiers diepte en 360 meters middellijn aan
den mond. Zijne wanden liepen steil af, waren in het hooger gedeelte geheel met asch bedekt en vertoonden
naar onderen toe, overeindslaande rotsen met waterpasse spleten, welker randen met gesublimeerde
zwavel bezei^waren. Zoowel uit deze spleten, als tusschen eenige, door zwavel geel gekleurde
rotsblokken op den bodem .der kolk, kwamen onophoudelijk, doch zonder het minste geruisch, witachtige
dampen en rookwolken te voorschijn. Er was geen water hoegenaamd op den bodem te bespeuren,
ofschoon het kort te voren, verscheidene dagen achtereen, sterk geregend had. Uit dezen kraterketel
zijn, volgens het zeggen der inboorlingen, sedert een aantal jaren, al de zware rook- en aschzuilen
opgeslegen, die onder den naam van u itb a r s tin g e n geboekstaafd, of alleen door mondelinge overleveringen
bekend geworden zijn, en welker getal niet gering is, doch die in de dorpen en velden langs
den voet van den berg nooit veel schade hebben aangerigt (*). Wij zelven hebben meermalen, na een
hevig gebulder en rommelend geluid, eene zwarte rookkolom uit den berg zien opstuwen: paroxysmen,
wejke zich nog voortdurend herhalen.
Ni.et ver ten N. O. van den Pakoendan Bongso en eenigzins hooger op den top van een’ kleinen
eruptie-kegel, lag de Pakoendan Tengah of Menengah, d. i. m id d e lste k ra te r. Deze bestond in
eene ronde kolk, die insgelijks op den bodem geheel droog, omtrent 40 meters diep en aan haren
bovenrand 140 meters wijd was, en zeer steile, uit asch en zwarte steenklompen bestaande wanden
had, langs welke, hier‘en daar, een witte, met zwavelig zuur bezwangerde rook naar buiten drong;
Ten noorden van den Pakoendan Tengah is eene langwerpige en van boven platte hoogte, die zich
ongeveer 25 meters boven den rand van den Pakoendan Bongso verheft, van welks buitenslen gordel
zij eene noord-oostelijke voortzetting is; eene soortgelijke kale en van uitgeworpene stoffen zamengeslel-
de, doch veel smallere en zich in eene gebogene lijn, N. en Z. strekkende verhevenheid, scheidt oostwaarts
de twee eerst beschrevene kolken van den Pakoendan Toeah, d. i. o u den k r a te r, a f Deze
kraterketel^ die bijgevolg het digtst bij den hoogen bergwand is gelegen; en waarin reeds voorlang alle
werking van het vulkanische vuur is uitgedoofd, bestond in een ovaal hol, dat zich nagenoeg Z. W. en
N. O. uitstrekte en in deze rigting ruim 500 meters lang, en van het N. W. naar het Z. O. 320 meters,
in het midden breed was; de diepte van het laagste gedeelte des rands bedroeg 114 meters. Op den
bodem zag men een’ plas troebel w'ater, van den gevallen regen afkomstig; de wanden, die gedeeltelijk
door donker graauwe rotsen werden gevormd, waren ontoegankelijk steil. --- Ten O., N. O. en N. van
den py/Toeah, liep ; de steenige grond flaauw af in een halfkringvormig dal, dat met struiken van
Rhododendrum, Thibaudia, Vaccinium en andere gewassen was begroeid, en in hetwelk een riviertje
zijnen oorsprong nam, dat zuidwaarts wegvloeide. Yan den oneffenen en digt met steenblokken bezaaiden
bodem van dat dal, verhief zich de hooge bergwand, langs welken men hier en daar groote,
loodregte rotswanden ontwaarde. — Beoosten de voormelde, zich hoofdzakelijk N. en Z. strekkende
verhevenheid, waarop in onze kaart de waargenomen hoogte boven de zee staat aangeleekend, zijn door
ons geene fumarollen opgemerkt; doch langs den westkant van diezelfde verhevenheid en verder zuid-
(*) Eene sterke uitbarsting van den Merapi, op den 23slcn julij" 1822 voorgevallen, is door den Heer du Puy
beschreven in het T ijd s c h r if t v o o r N e ê r ln n d ’s In d io * 1 845, Uly p. 111.