reis, naar Timor-Koepang te begeven en, in overleg met den Resident aldaar, eene nieuwe expeditie
naar de binnenlanden te ontwerpen. De korvet T rito n moest tot dat einde, op haren lerugtogt naar
Java, gemelde hoofdplaats aandoen, en ons aldaar ontschepen. Het tijdstip echter (de maand october)
van onze aankomst te Koepang, tot het dadelijk ten uitvoer brengen onzer zending, door den Heer
Resident ongunstig geoordeeld wordende, waren wij verpligt, ons verblijf aldaar aanmerkelijk te verlengen.
Een gedeelte van dien tijd, gedurende de west-moeson, besteedden wij tot het verzamelen van
dieren, planten en rotssoorten in den omtrek der stad, tot het bezoeken der westelijke landschappen en
van onderscheidene plaatsen langs de noordkust van Timor, mitsgaders van eenige kleine, naburige
eilanden. Het luchtgestel werkte intusschen weldra hoogst nadeelig, zoowel op ons, als op onze Ja-
vaansche bedienden, welke allen, even als wij, gedurende geruimen tijd, min of meer hevig, door
koude en heete koortsen werden aangetast, ten gevolge waarvan een onzer Sundanezen stierf, gelijk
ook, kort na elkander, de Heeren Zippelius en van Raalten (*). De overige zieken, met het doorkomen
der drooge of oost-moeson allengs weder herstellende, konden wij ten bepaalden tijde, in weêrwil van
al de geledene rampspoeden, aan het eigenlijke doel onzer zending: het onderzoek der goud- en koper-
rivieren, gaan beantwoorden. De Heer Resident Hazaart onderwierp zich, ondanks zijne gevorderde
jaren en zwakke gezondheid, aan de vermoeijenissen en ontberingen, aan zulk eenen togt onafscheidelijk
verbonden, ten einde door zijnen persoonlijken invloed de talrijke, tot onze bedekking noodig geoordeelde
inlanders, met nadruk binnen de palen van orde en gehoorzaamheid te houden. Deze maatregel
was voor het welslagen der onderneming van het grootste gewigt. Wij zijn ten volle overtuigd, dat,
zoo de Heer Hazaart den togt niet hadde medegemaakt, wij ongetwijfeld niet zoo ver landwaarts in
gekomen zouden zijn, en menige plaats zonder onderzoek zouden hebben moeten verlaten, uithoofde der
vijandelijke gezindheid van ‘de bewoners. Dit zal in den loop van ons verhaal duidelijk blijken. Na
afloop van dezen belangrijken togt, die zeven weken duurde en de laatste was, door ons op Timor ondernomen,
keerden wij, in november 1829, naar Java terug, hebbende wij in het geheel dertien maanden
op Timor doorgebragt.
(*) Zoo moesten dan ook wij den verderfelijken invloed van Timors luchtgestel — reeds zoo ongunstig uit de reisbeschrijvingen
van Péron en Freycinet bekend — op 'eene gevoelige en treffende wijze ondervinden. Beide mijne
reisgenooten eindigden hun werkzaam leven in de volle kracht hunner jaren. Van Raalten stierf op zee, in een klein
inlandsch vaartuig, waarmede hij, benevens de Heer Macklot en een van Delli gedeserteerde Portugesche Luitenant,
van Atapoepoe naar Koepang wilden terugkeeren. Hij gaf den geest op omtrent de hoogte van de hoofdplaats
Oikoesie, en de beide hem begeleidende Heeren wendden uit dien hoofde onverwijld den steven derwaarts, waar
de Vorst van het landschap van dien naam zijn verblijf houdt. Deze, gelijk ook vele zijner ondergeschikte hoofden en
onderdanen, de Roomsch-Kalholieke -godsdienst belijdende, terwijl de overledene tot de Hervormde kerk behoorde,
kostte het den Heer Macklot veel moeite, van den Vorst vergunning te erlangen, om het stoffelijk overschot daar aan
strand te mogen bijzetten. — Niet minder opmerkenswaardig was de lotsbestemming van Zippelius: deze toch vond
een graf in dezelfde aarde, welke aan twee zijner voorgangers, eenen Engelschen en eenen Franschen Kruidkundige,
Nelson en Riedlé, tot rustplaats verstrekte. Als vereerend aandenken der verdiensten van deze drie ongelukkige
reizigers, werd door R. Brown het plantengeslacht Nelsonia, van de familie der Acanthaceae; door Ventenat het
geslacht Riedlea, van de familie, der Byttneriaceae, en door den Hoogléeraar Blume het geslacht Zippelia, van de
familie der Piperaceae, in de wetenschap ingevoerd. Ter herinnering aan G. van Raalten heb ik eene, door ons op
Timor ontdekte patrijssoort met zijhen naam bestempeld.
Omtrent de ontdekking en de geschiedenis van dit eiland, de bezittingen der Nederlanders en Portugezen
op hetzelve, de aardrijkskundige ligging en topographische gesteldheid hunner etablissementen,
en het staatkundige gewigt dier bezittingen, zijn reeds zulke vrij omstandige berigten in het licht gegeven,
dat wij meenen, dienaangaande slechts kort te moeten zijn, en te kunnen verwijzen naar de werken
van Pigafetta (*), Argensolaff), Dampier ($), Valentyn ($ , van Hoogendorp ( f), Cook (** (*§)(), Péron ( f f ) ,
Flinders ($$), Leschenault de la Tour ( ^ ) , Freycinet ( f f ) en eene mededeeling, voor eenige jaren, onder
de naamletters I. D. K. (*f), in het licht verschenen. Intusschen zijn de berigten van sommige dezer
schrijvers, welke, als geheel of gedeeltelijk oorspronkelijke opmerkingen bevattende, voor de tot dus verre
verkregen kennis van Timor de hoofdbronnen vormden, in geenen deele van onnaauwkeurigheden vrij te
pleiten, en zulks is voornamelijk bij velen het geval, ten opzigte hunner mededeelingen omtrent de natuurlijke
gesteldheid van het land en den toestand der bewoners. Dit zal geene verwondering baren,
wanneer men nagaat, dat alle navorschingen, vóór de onze, alleen aan eenige weinige oorden langs de
kusten hebben plaats gehad en men, naar hetgene zich déór, in eenen beperkten kreits en onder betrekkelijk
gunstige omstandigheden, aan het oog voordeed, zijn oordeel tot het geheel eeniglijk op gevolgtrekkingen
en vooronderstellingen gebouwd heeft. Vandaar de verschillende meeningen omtrent de geognos-
tische gesteldheid van dit eiland en van zijnen ethnographischen toestand. De inlanders, welke op en
nabij de hoofdplaatsen wonen, bestaan, gelijk overal elders in den Archipel, niet alleen voor een groot
gedeelte uit vreemdelingen, maar, door de aanwezigheid van dezen en door hunnen omgang, zijn ook de
zeden en gewoonten der oudere bewoners doorgaans min of meer gewijzigd, en toonen zij vaak aanmer(*)
P rim o v ia g g io in to rn o a l g lo b o te r r a cq u e o (gedaan tusschen 1519 en 1522; in het begin van welk
laatste jaar de reismakkers van F. de Magalhaes, met het schip V ic to r ia , onder het bevel van S. del Cano, op Timor
de eerste verkenning deden, en wel aan de noordkust omtrent Batoe-gedeh).
( f ) C on q u ista d e la s is la s Molucas. Madrid 1609.
(§) V o y a g e to N ew -H o lla n d (1699—1701).
|( l|| O u d en N ieuw O o s t - In d ië n , 1 7 2 6 , D. 3.
( f ) Beschrijvingvan het eiland Timor, in de V e rh a n d e lin g en van h e t B a ta v ia a sch G en o o ts ch a p , 1779, D. 1.
(**) Vo y a g es for m ak in g D is c o v e r ie s in th e S o u th e rn H em isp h e r e (1768—1 7 7 1 ), V. 3.
( f f ) V o y ag e d e d é c o u v e r te s aux Ter r e s a u s tr a le s (1800— 1804).
- l l l l Voyage to th e Terra a u s tr a lis (1801— 1803).
(**) Description de Coupang, in de A n n a le s d e s V o y a g e s , T. 16.
( f f ) V oyage au tou r du monde,, e x é c u t é su r le s c o r v e tte s 1’U r a n ie e t la P h y s ic ie n n e (1817—1820).
Partie historique, T. 1. en Navigation et Hydrographie, prem. partie.
( * f ) Beschrijvingvan Timor, in het Tijdschrift d e O o s t e r lin g , 1 8 3 5 , D. 2.
Eindelijk moet ook in het, sedert eenige jaren te Batavia uitgegeven wordende T ijd s ch r ift voor N e d ë fla n d s c h
I n d ië , een door den Heer Francis, gewezen Commissaris te Koepang, medegedeeld verslag omtrent Timor te'lezen
zijn, welk werk ons echter tot nog toe niet onder het oog is gekomen.
De Heer de Freycinet voert eenige, ons niet ter beschikking staande, oude Portugesche en Spaansche geschriften aan;
te oordeelen echter naar hetgeen hij uit dezelve mag hebben geput, bevatten zij weinig bijzonderheden van noemenswaardig
belang. Hij roemt over het geheel zeer de vrijzinnige mededeelzaamheid van het bestuur te Delli, maar geeft,
in spijt dezer verklaring, van die streken juist de alleronvolledigste en schraalste berigten, zoowel ten aanzien van het
land en zijne statistieke verdeeling, als omtrent de bewoners, die in menig opzigt aanmerkelijk van hunne westelijke
landgenooten verschillen. Tot onze bevreemding heeft hij bij de zamenstelling van zijnen uitgebraden arbeid (van pag.
547 tot pag. 7 2 1 , Part. hist.) de H isto ry o f th e In d ian A r ch ip e la g o van den Heer Crawfurd, mede als voorname
bron gebruikt: een werk, hetwelk toch volstrekt niets over Timor in het bijzonder bevat en, voor zoo verre in hetzelve
de zeden en gewoonten der Indische eilanders geschetst worden, genoegzaam alleen op Java van toepassing is.
$ Land- en Yolkenkd-toe. ‘ > ' • - . J ' "i . ' , ’ f K ^ • 3 4 ;'