DE GROT SA N G -IJA N G T IK O RO .
PI. LXXIX.
Tot de merkwaardige natuur tafereelen, welke de Tjitaroem — na de rivier van Solo, eene der aan-
zienlijksten van Java — in haren boven- en middenloop, door de even vruchtbare als bekoorlijke
Preanger-Regentschappen, aanbiedt, behoort de nog weinig bekende grot Sang-ïjang tikoro (*).
Dit groote hol, door hetwelk een gedeelte van den vloed der Tjitaroem, ongeveér duizend schreden ver,
onder den grond heênstroomt en alsdan weder te voorschijn treedt, ligt, omtrent eene geographische mijl
ten zuiden van Radjamandala, een gehucht bij den grooten postweg, waar deze over de Tjitaroem leidt.
Bij de houten brug aldaar, is het bed dezer rivier slechts 220 meters boven de zee gelegen, waaruit
volgt, dat zij tot daar, op den lijnregten afstand van zeven geographische mijlen van haren oorsprong,
die volgens Professor Reinwardt, 1415 meters boven het zeevlak, nabij de bergen Soemboeng en Wajang,
in de zuider keten wordt gevonden, 1195 meters helling of val heeft. — De distrikten Radjamandala
en Tjihêja, tusschen welke de Tjitaroem de grensscheiding vormt, worden ten zuiden door eene keten
van kleine bergen en heuvelen bezoomd, die zich, in eenen halven cirkel, noord-oostwaarts tot nabij
den Goenong Boerangrang uitstrekt en uit eene jonge kalksteen-formatie bestaat. Door dezen schakel van
kalkbergen breekt de Tjitaroem heên, even als de Rijn, bij Schaffhausen en LaufFenburg, midden door de
keten van den Jura heêndringt. Aan den regter kant der Tjitaroem verheft zich op die plaats de kleine
berg Tanggoeloeng, en niet ver van haren linker oever is de vogelberg Goenong Goeha gelegen, zoo
genaamd naar zijne, door salanganen (Cypselus fuciphagus en esculentus) bewoonde holen. Tusschen
deze klippige hoogten zijn de oevers der rivier meestal steil, en ziet men langs dezelve dikwerf naakte
wanden, met spleten en gaten doorgroefd, van witte of grijze kalksteen-rotsen. De ingang der grot
Sang-ïjang tikoro ligt aan de regter zijde van het rivierbed en zal, naar gis, 100 voeten breedte en
35—40 voeten hoogte hebben. Naar binnen toe wordt het hol, dat een boogvormig gewelf vertoont,
allengs naauwer, zoodat het schuimende water op sommige plaatsen bijna het verwulf raakt. Niet ver
binnen den ingang, ziet men, aan beide kanten, uitspringende, scherphoekige rotsmassa’s, alstooneel-
schermen achter elkander, tegen welke de snel stroomende wateren met geweld aanklotsen en een indrukmakend,
dof geraas doen hooren. Langs het gewelf neemt men veelvormige stalaktieten waar, tusschen
welke eene menigte vledermuizen (vQornamelijk van het geslacht Rhinolophus) gedurende den dag èene
veilige schuilplaats vindt. Ook zal het water, binnen het hol, rijk voorzien zijn van visschen, die hoofdzakelijk
op de drekstoflèn der vledermuizen azen. Ongeveer het derde gedeelte van den vloed der Tjitaroem
stroomt door dien natuurlijken tunnel, terwijl het overige, grootere gedeelte, ten westen over het vrije
bed, dat met rotsstukken van kalksteen, trachyt en doleriet als bezaaid ligt, in eene noordelijke hoofdrigting
bruisend voortschiet, doch zich later, nadat de onderaardsche arm, uit de opening Sang-ïjang kendit
weder is te voorschijn getreden, met dezen tot éénen stroom vereenigt. De laatstgemelde opening,
welke iets minder wijd is dan de ingang Sang-ïjang tikoro ei) waar het water met sterke kracht uitstroomt,
bevindt zich in eenen hoogen, eenigzins overhangenden kalksteenwand. Beneden dit punt zal
(*) D. i. k e e l v an S a n g ïja n g (naam eener godheid, zie de noot p. 404). Deze naam wordt eigenlijk alleen
aan den zuidelijken, door ons afgeteekenden, ingang der grot gegeven, terwijl hare noordelijke opening onder den
naam van Sang-ïjang kendit is bekend; kendit betcekent: b o n tk le u r ig e b u ik .
de bedding der Tjitaroem 225 voeten breed wezen. Hare rotsige oevers zijn hoog en steil, op velé
plaatsen door het water ondermijnd, hier en daar met lange, glinsterende stalaktieten versierd, naast
welke donker groene varen en slingerplanten door de rotsspleten heêngroeijen en door de hooger staande,
breedgetakte Fici en witstammige Myrtaceae ovërschaduwd worden.
HEETE MODDERWEIIEN, AAN DE NOORD^ WESTZIJDE YAN DEN
GOENONG PAPANDAJANG.
PI. LXXX.
Toen ik in de maand april 1833, met den Heer van Oort, van de koffijplantaadjes Malabar-Tjipedjeh,
aan de oostzijde van den Goenong Malabar, naar Garoet reisde, en in den Pasangrahan te Kolelega,
aan de zuid-postelijke helling van den langen, zich hoofdzakelijk Z. en N. strekkenden, bergrug (*),
welke de grensscheiding vormt tusschen de distrikten Tjipedjeh en Timbanganten, nachtverblijf hield,
verhaalden mij de inlanders, dat op den afstand van omtrent anderhalf uur gaans, ten W. Z. W. van
daar, midden in het bosch van dat gebergte, kokende zwavelpoelen werden gevonden. Ik besloot die
vulkanische werkplaats te gaan bezigtigen, en werd derwaarts vergezeld door den Heer van Oort, die
zich de gelegenheid ten nutte maakte, er de medegedeelde afteekening van te vervaardigen;
Deze’jheete moddefwellen zijn in een oneffen, ketelvormig dal gelegen, ruim 3000 voet boven het
zeevlak; zij vormen den oorsprong van twee kleine rivieren, Tjipapandajang en Tjibodas genaamd, die
hare, met zwavelzuur bezwangerde wateren in de rivier Tjimanoek ontlasten, weike, zoo als bekend is,
bij Indramajoë, door onderscheidene monden in de Sunda-zee uitstroomt. Aan het boveneinde van dat
dal, hetwelk ten noorden, ten zuiden en ten westen, en in deze laatste rigting het hoogst, door steile,
digt met woudboomen, wilde pisanggewassen en varens begroeide berghellingen is omsloten, werd de
geheele grond, over eene uitgestrektheid van ongeveer 800 schreden van het W. naar het O., en van
500 of 600 schreden in diagonale rigting, allerwegen door de onderaardséhe dampen en gassoorten omen
opgewoeld en ondermijnd, het gesteente (trachyt) uitgebeten of tot eene brokkige en weeke massa
ontbonden; hier zijn alle boomen verschroeid of in verkoolde stronken veranderd, en terwijl heete
modder en modderig water overal uit den bodem opborrelen, schieten water- en zwaveldampen met geweld
te voorschijn uit gaten ën scheuren (fum aro llen ), welker randen met gesublimeerde zwavel bekleed
zijn. De werking van het vulkanische vuur vertoont zich hier zeer levendig. . Tallooze andere gaten,
meestal van 1 tot 8 of 12 voeten wijdte en diepte, enkele zelfs met 30 of 60 voeten middellijn,
liggën gedeeltelijk in reeksen naast elkander of vereenigen zich in groepen, op den onefiènen', nu eens
rijzenden, dan weder dalenden, kleiaardigen bodem, welks oppervlakte wel eene verharde korst bezit,
doch die vermoedelijk naar onderen weldra in een week en kokend heet slijk overgaat. Die gaten
zijn gewoonlijk trechtervormig, en het modderige water, waarmede vele schier tot aan hunnen rand
gevuld zijn, heeft in sommige eene graauwe, in andere eene vuil geel- of roodachtige kleur. . Onze
(*) Wordt, volgens zijne onderscheidene toppen, met verschillende namen bestempeld, van welke.die van Goenong
Goeha en Goenong Kiamis het meest worden gehoord.
L and- en Volkenkunde.