geworden. In 1833 werd hij door de Heeren Korthals, van Oort en door Schrijver dezes beklommen;
doch het natte en mistige Wedér liet niet toe," ons onderzoek verder uit ie strekken, dan tot bij het
zwavélmeir, of den Kawa Patoëfiü '(*)', gélijk de inlanders dien ouden en thans met koud water
gevulden kraterketel noemen, welks vorm en grootte wij toen, door eene driehoeksmeting bepaalden
en er eene teekening van vervaardigden. Vier jaren na ons, viel dien berg het bezoek van de Heeren
Fritze en Junghuhn ten deel.
Volgens de barometer-meting van den Heer Reinwardt ligt de kruin van den Patoeha, die zich tus-
schen het zwavelmeir en een’ tweeden, ouderen en hoogér aan de noordzijde van den top gelegen krater
verheft, 2257 meters (=6947 Par. voeten) boven de zee; terwijl de Heer Junghuhn de hoogte van dié
kruin, op de eene plaats van zijne orographische bijdragen,1 als 8463 Eng. voeten, én'op de andere
als ruim vijfhonderd voeten minder bedragende, namelijk tot 7420 Par. voeten opgeeft. Zoo ook wordt
de absolute hoogte van het zwavelmeir door hem eenigzins verschillend, en w'el op 7193 Ëngelsche en
6685 Parijsche voeten gesteld. Beide cijfers overschrijden nog eenige honderden voeten de opgave
vün Professor Reinwardt. Men kan voor het overige, aangaande de gesteldheid van den Goénoüg'
Patbèha, de volgende beschrijvingen raadplegen: Reinwardt, in de V e rh a n d e lin g en van h e t Bat;
Gëb'ó'dtschap, IX, p .2 4 en 37; Müller en van Oort, in dezelfde V e rh a n d e lin g en , XVI, p. 113—124;
Junghuhn, in het T ijd sch rift voor N e ê rla n d s In d ië , 1843, I , p. 202—206, en in zijne Reiséö
d u rch J a v a , p. 173—184, Tab. 14.
DE GOENONG PAN GERANGO .
PI. LXXII en LXXIÏÏ. s j
De absolute hoogte van dezen tweelingsbroeder van dèn Goenong Gedee, aan welken hij door een*
hoögen rug, Pasir Halang, is verbonden (f), wordt door de ongelukkige reizigers Kuhl en van Hasselt,
dié'hém, in 1821, het allereerst bestegen (($), volgens barometer-waarneming, in ronde getallen, op
9400 voeten (Parijsche of Rijnlandsche?) bepaald. Deze opgave stemt vrij juist overeèn met eene
trigonometrische meting van den Luitenant ter Zee Smits, naar welke de Goenong Pangerango 9393
Rijnl. voet hoog is. Zie het T ijd s c h rift voor N e ê rla n d ’s Indiè', 1844, ï ï , p. 436, alwaar tevens
nog andere hoogte-bepaliugen van dien berg opgegeven worden. De Heer Hasskarl geeft voor de plek,
nabij den top, alwaar sedert het jaar 1840, een Europesche tuin van vruchtboomen is aangelegd,
9665 Eng. voeten op, terwijl men dienaangaande, in de geschriften van den Heer Junghuhn al weder
verschillende berekeningen ontmoet. In zijne R e isen d u rc h J a v a , p. 442 en 492, wordt namelijk
(*) De naam patoeha schijnt afgeleid te zijn van de Maleische uitdrukking ber-toeah of ter-toeah, zijnde de overtreffende
trap van toeah; o u d ; dus de o u d s te . Kawa beteekent in het Sundaneesch k r a t e r , en die naam doet
denken aan het Perzische kdwak of cLfljU" kdwdk, eene h o l t e , u ith o lin g .
Cf) Zie onze PI. 69. Hdldrig ia het Maleisch, Halang in het Sundaneesch, is een algemeene naam voor w o uw en
en andere r o o fv o g e ls ; pasir betëèkènt in het Sundaneesch b e r g r u g , - j u k , h e u v e l.
■($) Zie A lg em e e n e K o n s t- e n L e t te r b o d e , 1 822, I , p. 103.
de hoogste, zuid-oostelijke top van den Pangerango (*), op 9195 Par. voeten bepaald, doch in het
Tijd s c h rift voor N e ê rla n d ’s In d ië , 1843, I , p. 103 en 106, tot 9326 Par. voeten verhoogd.
Men zie, voorts: Teysmann, »Kritische aanmerkingen op de Bijdragen van Dr. Junghuhn,” enzv.,
in hetzelfde T ijd s c h rift, 1843, I , p. 487.
Aan de W. N. westelijke helling van den Pangerango, of eigenlijk van den langen en hoogen rug,
die in westelijke rigting van den Pangerango-kegel afdaalt en meer bepaaldelijk onder den naam van
Mandalawangie Cf) bekend is, ontspringt de Tjidanie, welke, langs Buitenzorg heenstroomende, ter
weêrszijden van haren kronkelenden loop duizenden rijstvelden besproeit. — Koffijplantaadjes, benevens
Pasangrahan's, zijnde eene soort van pleisterplaatsen, die allen naar één model, van bamboesriet zijn
gebouwd en voornamelijk den Inspecteurs of Controleurs, tijdens hunne inspectie-togten, tot nachtverblijf
»verstrekken, vindt men in onderscheidene oorden, langs de N. westzijde van den Goenong Mandalawangie.
De Pasangrahan Tapos (§), alwaar wij, in 1827, gedurende een paar maanden vertoefden,
ligt ruim 780 meters (2401 Par. voeten) boven het zeevlak, op een glooijend bergjuk, langs den westkant
van hetwelk men, in een diep dal, het water van eene rivier, Tjidjerang genaamd, hoort ruisehen;
dat wilde dal, met de op den achtergrond zich verheffende berghelling en haar donker woud, levert
een woest, maar verrukkelijk trotsch gezigt op. Onze afteekening — PI. 73, van onderen: r— yerjcnag
daarvan slechts als eene flaauwe schets beschouwd te worden.
DE GOENONG TANKOEBAN-PRAHOE.
.. PL-.LXXIY—LXXVÏÏ.
Dr. Horsfield heeft, in het begin dezer eeuw,,dezen werkenden vulkaan slechts vluglig opgenomen
en diens hoofdkrater in weinige regels geschetst. Gedurende de laatste vijf-en-twintig jaren is zijne
gesteldheid, door onderscheidene natuurkundige reizigers, van tijd tot tijd nader onderzocht en uitvoeriger
beschreven. Men vergelijke omtrent dezen vuurberg en zijne verschillende kraters ( ) voornamelijk:
Horsfield, »On the mineralogy of Java,” in de V e rh a n d e lin g en van h e t B a tav ia a sch
Gen o o tsch ap , VIII, p. 153; S. Müller en van Oort, in dezelfde V e rh a n d e lin g en , XVI, p. 131 —156;
Valck, in het T ijd s c h rift voor N e ê rla n d ’s In d ië , 1 8 4 3 ,1, p. 174; Junghuhn, in hetzelfde deel van
:C*)i Btoor "dén^Efefcr* J ü ü g h ü h n a u ééns Manellawangie, dan weder Magel'lawangieen Mangalawangiegenoemd ;
zfe.zyn,e.1Reisjgnjd-,n ^ h 'Jav aj,-p ..-4 5 9 ,-en -d en daartoe behoorenden Atlas, Tabi 35—37.
■ dat.de eigenlijke Javanen mandolo en mendolo uitspreken en waaronder deze, in hetKawi,
den v o e t v a n e e ü e n b e r g , een’ d o n k e r e n b e r g , en ook een’ g e o p e n d e n k r in g of g e s c h e u rd e n z a k verstaan,
is ! ongetwijfeld he t Sanskritsche mandala, een’ k r e its ', b o l, eene l a n d s tr e e k enzv. beteekenende, en waarmede
tevens de naam Mandara, een’ mythischen berg, door de Javanen schijnt verwisseld of verward te zijn géwordén;
xoangi beteekent w e lr ie k e n d , g e u r ig .
, ,Zie PI. 73.
(*) Kawa Rdloe, d. i. v o r s t e l i jk e k r a t e r (zijnde de hopfdkrater); Kawa Opas, d. i. g i f t - k r a t e r ; Kawa
Hqdak, d. i. r h i n o c e r o s - k r a t e r ; Kawa Siloeman, d. i. g e e s t e n - k r a t e r (^siloeman beteekent eigenlijk v e rb
o r g e n , o .n z ig tb a a r , en wordt, uit dien hoofde, overdragtelijk voor s p o k e n ; ofC,geesten gebruikt); Kawa
Bhomas, d. i.' k r a t e r m e t a c h th o n d e r d g a te n , enzv. —r
Land- en Volkenkunde.