een huis van Zijne Hoogheid gelegen. De Kampong Toengoelierang kan eigenlijk als het oostelijk uiteinde
yan Martapoera worden beschouwd,, aan welke.hoofdplaats zich Toengoelierang onmerkbaar aansluit.
Schier langs den geheelen loop der rivier, namelijk van beneden Mataraman, waar de kalkrotsen eindigen,
tot digt bij Toengoelierang, vertoont hare bedding een’ lossen grond van leemige aarde en hier en daareenig
zand met gerolde kwarts- en andere steenen. Bij Toengoelierang tot beneden den Kraton van den Sultan,
bestaat daarentegen de bodem der rivier uit rotsen van het reeds genoemde kwarls-conglomeraat. - Het
verdient melding, dat een weinig beneden de Kampong Kajoe-tangi, bij het gehucht Amboeloeng, zich een
groote, breedgetakte vijgenboom (Ficus benjamina) bevindt, pohon Bjinga geheeten, aan welken het bijgeloof
eene groote vermaardheid heeft geschonken, daar de overlevering wil, dat telkens, wanneer hem een
tak ontvalt, ook een lid van de vorstelijke familie ten grave zal dalen: is zoodanig takje aan het onderste gedeelte
des booms afgeknakt, dan kondigt zulksden dood aan vaneenen prins of prinsesjóntvalthet daarentegen
aan het bovenste gedeelte of den top, dan is er ontwijfelbaar het leven van den Panembahan mede gemoeid.
Den J 1*. november trokken wij van Martapoera, over de diamant- en goudrijke streek van Oedjoeng-
moerceng en Goenong-Iawak, naar Banjoewierang, en den volgenden dag van daar verder zuidwaarts,
naar- Hoeloe-Iampej in de I.awut-landen. Wij namen ditmaal onzen weg over de rijke jagtvelden:
«aliwoengoe, Padang Sela en anderen van den Pangéran Mangtó Boêmi, welke omtrent een uur gaans
van Martapoera gelegen zijn. Onderscheidene oude pamüing's of afgesloten perken tot het vangen van
herten,, stonden hier en daar, langs de bosehkanten, door welke de golvende grasvlakten van elkander
werden afgescheiden, Tussehen het alang-alang dezer vlakten groeiden dun en schier bij uitzondering
Malaka-boomen (Emblica offieinalis), die door hunne kleine, schrale en fletse Bladeren genoegzame
bewijzen opleverden van den, aan water armen grond en der verschroeijende hitte, welke deze opene
en , zonnige oorden op het midden van den dag te verduren hebben. Toen wij óns in de nabijheid van
Oedjoeng-moeroeng bevonden, zagen wij, bij een’ helderen dampkring, duidelijk, doch verre in het
Z. Z. O., eemge hooge bergtoppen, welke onze gidsen verklaarden, die van den Goenong Sakoembang
en Goenong Kamokoes te wezen. Te Oedjoeng-moeroeng was het aantal mijngravers, sedert ons eerste
bezoek, aanmerkelijk vermeerderd, en waren er vijf nieuwe groeven geopend, in ieder van welke
12^-16 menschen arbeidden. Twee of drie dezer lieden stonden beneden in den kuil, dolven en
schepten den grond en het onophoudelijk toevloeijende water, in kleine emmertjes, welke zij aan eenige
boven hen, op eene houten stelling in den kuil zittende mannen toereikten, die ze,vervolgens aan/de
op den rand des km'Is staande werklieden ter lediging overgaven. De kuilen hadden alle tussehenide
4 en 5 voet middellijn, en sommige waren reeds 30—36 voeten diep, In deze ,was men juist bezig
aan het uitdelven van de tdrrnh bdtoe of ptis-tr (stc en g ro n d of zand); in eenen „der kuilen scheen
deze diamant-, goud- en platinarijke, steénige bedding haar einde te hebben bereikt en vonden de
mijngravers alreeds Aependdkan (*), gelijk door hen de o n v ru c h tb a re , geel-, of grijsachtige kleiaarde,
beneden de steenige bedding, wordt genoemd. Het is wel te verwonderen, dat die lieden bij hun werk
(*) Ielter!ijl : * « t l " of lig g e n d e la a g (van idkan, Jav. dheken, lig g e n , z e t t e n , p la a ts e n lfd o o r de
Duitsche bergwerkers wordt aan dezelfde zaal dezelfde.mam: Liegende, gegeven. De op de tdm h ld to , of pdair
rustende aardlaag,, het zoogenaamde dak ( « bij de Fransche geologen), bestempelen de Banjerescbe mijn-gravers
eenvoudig met den naam van tdnah, a a rd e , grond.
niet meer door ziekten worden aangetast, vermits zoowel zij, welke zich bezig houden met het uitwas-
schen van den grond, als diegenen, welke beneden in de kuilen arbeiden, soms halve dagen lang, tot
aan de borst in het water staan en hun naakt ligchaam vaak geheel met modder overdekt is. De kleine
riviertjes, welke die streek doorkronkelen en het noodige water, tot het mijnwerk opleveren, stroomen
weldra, onder den naèm van Soengi Bankal, in deBatong Banjoe-pamatton of Soengi Sielinsing te zamen.
Te Goenong-Iawak stond een gedeelte van het mijn-terrein onder water, ten gevolge van het doorbreken
van eenige dammen en de sterke regens, welke weinige dagen te voren gevallen waren. Op geringen
afstand ten zuiden van Goenong-Iawak, verrijzen eenige zacht glooijende heuvelen, die echter weldra
weder in een geheel vlak land uitloopen. Te Banjoewierang overnachtten wij in de woning van den
Pembakal; dit huis stond digt aan de linker zijde der rivier Banjoe-pamatton; de overigen lagen verspreid
in eene moerassige vlakte, met zwarte wateren, waaraan dat gehucht zijnen naam ontleent (*); 1
De landstreek, welke wij op den weg van Banjoewierang naar Poeloe-lampej doortrokken, was een-
toonig en slecht bewoond. Aanvankelijk togen wij, gedurende een paar uren, niet dan over heete en
onvruchtbare alang-alang vlakten, tussehen welke hier en daar bosebgroepen, als zoo vele oases, oprezen.
Steenklompen van het vroeger beschrevene kwarts-conglomeraat, staken niet zelden boven den grond
uit. Nabij het gehucht Oedjong zagen wij de eerste plantaadjes van zwarte peper: eene kuituur, welke
in vorige tijden zulk eene aanmerkelijke uitbreiding in de Lawut-landen verkregen had, doch, bij
gemis van aanmoediging, allengs geheel was in verval geraakt en eerst sedert weinige jaren wederom
eenigzins is loegenomen. Nog tijdens de regering van Panembahan Solêman zouden alleen de omstreken
van Palaihari. jaarlijks 6000—8000 pikols peper opgeleverd hebben. Ook bij den kleinen berg Kramiean
werd toen veel peper gebouwd, en de Sultan betaalde dikwerf, bij gebrek aan geld, ter naauwernood
ƒ 1 per pikob ;(■}•). Benevens peper, telen de bewoners der gehuchten Oedjong, Pangatoengan en
Telok-poelantan, die allen niet ver van elkander verwijderd liggen, ook rijst, bataten, suikerriet enzv.
en koken zij bruine suiker uit het zoete sap van den arenpalm. Deze boomsoort en de kokospalm groeit
daar in menigte rondom de huizen, welke meest van k&djang en met alang-alang gedekt zijn. Bij de
Kampong Pati-pati wordt de grond drassig en behoudt hij deze gesteltenis over eene groote uitgestrektheid.
Deze moerassige, schier alleen met gras en riet begroeide landstreek, welke door onderscheidene
rivieren, waaronder de Soengi Moloeko, doorsneden wordt, draagt den naam van Padang Banjoe
(w a te r-v la k te ). Aan haren zuid-westkant ligt de Kampong Poeloe-lampej. Het was daar, dat de
Heer Hare, in .1812;! eene Javaansche volkplanting wilde stichten ($)•; Op den top eener kleine hoogte
zagen wij nog de overblijfselen van zijn planken woonhuis, en aan de helling van eenen anderen, daar
tegenover liggenden heuvel, wees men ons de plaats, waar hij eene sterkte en een gemetseld kruid-
magazijn had doen bouwen. Na Borneo verlaten te hebben, vestigde zich de Heer Hare met zijne
(*) Wiran of toirang (Jav. hir'ëng, Sund. hidfeng) beteekent ia het Banjereesch, zw a r t, bavjoe w a te r ; dus
banjoê wirang, zwart water.
j; (•§■) Bij het verdrag van 1756, door de O. I. Compagnie met dien vorst gesloten, had deze zich verbonden, haar
jaarlijks 15000 pikol’s peper te zullen leveren, tegen den prijs van 6 Sp. piastere de pikol. De prijs van het stofgoud
werd toen insgelijks bepaald op 12 Sp..piasters de tail. Moniteur d e s I n d e s , 1846, bl. 166.
(<$) Zie bl. 333.