gendejaar verbleef, zonder dat men evenwel met juistheid de plaats weet, waar zulks eigenlijk geweest
■s. De Spaansche geschiedschrijvers betwisten, hem om die reden de eer der ontdekking van het onderhavige
land, en kennen die toe aan hunnen landgenoot AIv. de Saavedra, een’ bloedverwant van Fern
Cortez, welke in 1528, op zijne terugreis van Tidore naar de westkust van Amerika, in eene-groote
bogt bij zekere eilanden, die hij Goud-eilanden noemde, het anker uitwierp, en wel vermoedelijk
aan N,euw-Gumea’s noordkust. In datzelfde jaar werd ook Ant. Urdanetta met het aanwezen van dit
eiland bekend, en het is waarschijnlijk, dat ook deze ontdekking in het noordelijk gedeelte van hetzelve
plaats voKd. In 1543 stevende Bern. della Torre, * n de Philippijnen naar Amerika overstekende,
vele mijlen langs liet noord-oostelijke gedeelte van het Papoeasche land, en, wanneer de berigten,
welke m s o ^ e oude reisbeschrijvingen nopens dien togt gevonden worden, juist zijn, dan moet deze
zelfde della Tdrrè op de hoogte van het eiland Arimoa zelfs eene landing gedaan hebben. De bescheiden,
die wij intusschen hieromtrent bezitten, zijn ten hoogste gebrekkig. Hetzelfde geldt ook ten opzigte
van hetgene wij weten aangaande Ynigo Ortez de Rêz (of Rotha), die in gezelschap met den hovengenoemden
Torre, het bedoelde land, in 1545, zoude hebben bezocht en, wegens deszelfi negerachtige
bewoners, het den naam van Nieuw-Guinea gegeven. Volgens opgave van Dr. G. Hassel (Han d b u ch
d e r n eu e sten E rd b e se h re ib u n g , B. 23, p. 313) moet zich in de Groot-Hertogelijke Kaartenverzameling
te Weimar, eene oude Spaansche zeekaart bevinden van het jaar 1558, op Welke dit eiland
reeds m omtrek staat aangeteekend, doch, zonder benaming. Alv. de Mendoza en Alv. de Mendana,
die in 1567 de Zuidzee bevoeren, schijnen ondertusschen toen reeds den naam, welken het tegenwoordig
draagt, gekend te hebben, vermits in hun reisverhaal voorkomt, dat zij de eilanden, na drie maanden
varens van Pêru, door hen bezeild, en, uithoofde van derzelver schijnbare rijkheid aan goud, door het
scheepsvolk Salomons-eilanden genaamd, als zamenhangende met Nieuw-Guinea vooronderstelden.
Meer bepaald en ook van meer geschiedkundige-waarde zijn de berigten der ontdekkingsreizen, welke
van het begin def zeventiende eeuw af aan, naar Nieuw-Guinea gedaan zijn.- Het Hollandsche vaartuig
de D u ifh en , dat in 1605 tot het doen vamlandverkenningen van Bantam uitgezonden was, ontdekte, in
het daarop volgende jaar, den zuid-westelijken hoek van Nieuw-Guinea, welk landpunt door de schepelingen
Valsche Kaap (*) werd genoemd, omdatjzijSich in hun eersPopgevat denkbeeld van, na die punt te
zijn omgezeild, een open vaarwater naar het oosten te zullen vinden, bedrogen zagen.B- Of L. Vaz de
Torres, op zijnen in datzelfde jaar volbragten togt door de straat, die Nieuw-Guinea van Nieuw-Holland
scheidt en thans den naam van dien Spaanschen zeeman draaft, de zuidkust van het eerstgenoemde
eiland,., al dan niet gezien heeft, laaftzich uit de onvolledige Mrigten* welke nog van dien togt bestaan,
met wel opmaken. -Nogtans schijnt uit éÉine zinsnede, voorkomende in zijnen brief aan den Koning van
Spanje, gedagteekend Manilla den I2d«ï julij 1607, en te vinden in N°. 1 van de Appendix op Vol. I.
van Bumey’s H is to ry o f Discoveries in th e S o u th Sea, >te blijken, dat hij bewesten de. groote
zuid-oostelijke landtong, een goed eind ver, min of meer digt langs den wal is gestevend. HetfTand
echtër, dat hij .yoor het zuid-oostelijkste begin van Nieuw-Guinea aanzag, schijnt, naar het gevoelen van
latere ïzëerejzig^s, een gedeelte van datgene te zijn geweest, hetwelk tegenwoordig Louisiade heet.
( ) Niet itióp: Yalscli, Valch of Walsch, gelijk de H^lroïfraphen gewoon! j|k schrijven.
De wakkere en ondernemende Will. Corn. Schouten en Jac. Le Maire kwamenf op hunnen avontuur-
lijken togt om Kaap Hoorn en door de Zuidzee, in de maand julij 1616, onverwachts bij de oostkust
van Nieuw-Guinea aan. Zij zeilden haar vele dagen achtereen, in eene noord-westelijke rigting, langs,
en wierpen eindelijk het anker in de nabijheid van drie lage eilanden, die digt met kokospalmen waren
bedekt, vrij sterk bevolkt schenen te zijn, en door de bewoners Moa, ïnsou en Arimoa genoemd werden.
Naardien gemelde reizigers bij hunne poging om aldaar te landen, niet behoedzaam en voorzigtig genoeg
te werk gingen, werden zij, bij de aannadering hunner sloep, door de inboorlingen met een’ regen van
pijlen begroet, en zestien hunner manschappen daardoor verwond. Den 20sten van dezelfde'maand,
zetteden zij hunnen togt op nieuw noord-westwaarts voort en ontdekten, eenige dagen later, een schoon
en groot eiland, dat, ter eere van Schouten, met diens naam werd bestempeld. Hetzelve vormt, met de
eilanden Jobie, Bultig en het zoogenaamde Lange eiland, eenen noordelijken dam voor de groote baai
Geelvink, in het noord-oostelijke gedeelte van Nieuw-Guinea. Latere berigten hebben doen kennen,
dat het door de bewoners Mysory wordt genoemd.
De Bevelhebbers der Hollandsche bezittingen in Oost-Indië, bezield van ijver en vol groote plannen
om het gezag en de handelsondememingen der Compagnie in die gewesten meer en meer uit te breiden,
zonden weldra op nieuw vaartuigen uit, tot het doen van nasporingen omtrent de landen, derzelver
bewoners en voortbrengselen, welke ten zuiden en ten oosten van de Molukken gelegen zijn. Met dat
doel vertrokken in 1623 twee jagten naar de gezegde streken. Deze vaartuigen schijnen het eerst ergens
aan den zuidkant van Nieuw-Guinea te zijn aangeland, waar J. Carstens, een der bevelvoerders dier
bodems, met acht zijner schepelingen, verraderlijk aangetast en om het leven gebragt werd. Van daar
stevenden alstoen de jagten naar de noordkust van Nieuw-Holland, en hiér binnen de groote bogt
gerakende, die den naam van Carpentaria draagt, ontdekten zij aan hare oostzijde het land,' aan
hetwelk de naam van Arnhem, naar een hunner vaartuigen, gegeven werd.
In 1636 zond de Gouverneur-Generaal van Diemen insgelijks twee vaartuigen, Kle in -Am ste rd am
en W e ze l genaamd, onder het bevel van zekeren Ger. Pool, naar Nieuw-Guinea. Pool vertrok den
17den april van Banda, en deed de westkust van het land der Papoea’s op omtrent 4§ graad zuiderbreedte
aan. Hier begaf hij zich met zijnen schrijver en eenige matrozen naar wal; maar naauwelijks was hij
aldaar aangekomen, of hij zag zich door eenen talrijken hoop wilden overvallen, en werd bij die gelegenheid
met nog drie zijner reisgenootén wreedaardig vermoord. — Van Diemen gaf vervolgens, in
1642, aan den koenen Abel Tasman bevel, om met twee schepen naar het zuidland op ontdekkingen uit
te gaan: eene reis, die zulke gewigtige uitkomsten voor de zeevaart en de aardrijkskunde opleverde,
en Tasmans naam, zoowel als ook dien van zijnen schranderen lastgever, op eene roemvolle wijze vereeuwigde.
Daar wij ons echter hier alleen met dat gedeelte van dién gedenkwaardigen togt onledig houden,
hetwelk tot Nieuw-Guinea betrekking heeft, zullen wij slechts aanmerken, dat Tasman, na Nieuw-
Holland te zijn rondgezeild, langs .de oostkust van Nieuw-Guinea koers zettede, eenige dagen bij de
eilanden Moa en Insou vertoefde, en vervolgens voorbij het eiland Schouten en om het noordelijke gedeelte
van het groote Papoeasche land, naar de Molukken stevende. Aan den noordelijksten uithoek
van Nieuw-Guinea gaf hij den naam van Kaap de Goede Hoop: een’ naam, waarmede ook reeds vroeger
ÏiAnd- BtJ Volkenkunde. 1 . 2