P laat 42. Wapenen en andere voorwerpen der inboorlingen
van Rotti en Sawoe. (Zie ten opzigte van
lig. 1 , 2 en 7 bl. 28 4 , omtrent fig. 3 bl. 289,
lig. 4 bl. 2 8 6 , fig. 5 , 6 en.8 bl. 2 8 5 , fig. 9
bl. 2 9 3 , fig. 10 en 11 bl. 294).
» 43. Inboorlingen van Rotti (bl. 284).
. » 44. Voorvechter van bet eiland Sawoe (bl. 294). '
» 45. Voorvechter van het eiland Solor (bl. 299).
,» 46. Dans der inboorlingen van het eiland Solor
(bl. 298).
y 47. Slijkvulkanen van Poeloe Kambing, in de straat
Samauw (bl. 307).
B O R N E O .
Kaart van de Kust- en Binnenlanden van Banjermasing.
» van Banjermasing, Martapoera en een gedeelte der
Lawut-landen.
P laat 48. Een Dajaksch boschveld ( ladang) met een’
bijenboom, aan den oever der rivier Doeson
(bl. 361).
» 49. Een Dajakker in krijgsdos, uit het hoogere
gedeelte der rivier Doeson.
■ » \ 50. Bejadjoe-Dajakkers, zich ten veldarbeid begevende
(bl. 411). .
» 51. BejadjoerDajakkers ter jagt, een’ langgestaarten
panter (Felis macrocelis) met hunne vergiftigde
pijltjes gedood hebbende.
» 52. Het Dajaksche dorp Goena, in de rivier Bejadjoe
(bl. 401).
» 53. Het Dajaksche gehucht Palangai, in de Soengi
Bejadjoe (bl. 401). — Woning van het dis-
triktshoofd te Pannjarattan (bl. 444).
» 54. Maleisch boschveld (ladang) te Habalang, in
de Lawut-landen (bl. 438).
» 55. Hertenjagl bij.Martaraman, in de Sultans-landen
... -,;(bl. 432).
» 56. Kleederdragt, matten, gereedschappen ten gebruike
bij de goud- en diamantwassching,
pagajen of.roeispanen, enzv. (Zie tot verklaring
van fig. 1 bl. 3 8 6 , van fig. 2 bl. 411,
van fig. 4 bl. 35 2 , van fig. 5 , 6 en 7 bl. 41 5 ,
van fig. 8 en 10 bl. 4 2 5 , van fig. 9 bl. 44 1 ,
van fig. 12 en 13 bl. 4 1 6 ; zijnde fig. 11 een
rond, hoedvormig deksel, van het blad der
nipapalm vervaardigd, met drakenbloed rood
geverfd en met de mondgedeelten van kleine,
witte horens, met stukjes gekleurd glas enzv.
van boven versierd; diergelijke bolle deksels,
van verschillende grootte, worden door de
Banjerezen gebezigd ter overdekking der spijzen,
wanneer die den gasten worden voorgezet);
P laat 57. Speel- en werktuigen, hoeden, mutsen, oor-
en armringen, benevens andere versierselen.
(Omtrent de figuren 1, 2 , i2 en 1 3 , zie de
nadere verklaring bl. 4 1 2 , van fig. 3 en 4
bl. 4 0 8 , van fig. 5 en 6 bl. 372. Fig. 7 , 8 ,
9 en 10 zijn verschillende soorten van oor-
versierselen, van welke, fig. 1 0 , ter halver natuurlijke
grootte, van Mohammedaansche vrouwen
uit de hoogere streken der Nagara-rivier
afkomstig is , en de overige houten rolletjes,
door beide seksen der Bejadjoe’s worden gedragen,
zie bl. 4 1 2 , zijnde fig. 7 , een oor-rolletje
van een opperhoofd, op de helft verkleind,
van voren, fig. 7° van achteren, en fig. 74 van
-de zijde gezien, terwijl fig. 8 en 9 .meer gewone
soorten zijn, in natuurlijke grootte af-
gebeeld. Ten opzigte der figuren 1 1 , 14 en
15 zie bl. 4 1 1 , der fig. 16 en 17 bl. 4 1 6 ,
~ der fig. 1 9 , 2 0 , 22 en 23 bl. 4 1 5 , der
fig. 21 bl. 3 6 6 , der fig. 2 4 en 2 5 bl. 40 9 ,
der fig. 28 bl. 4 1 3 , der fig. 29 bl. 4 l 4 ,
terwijl eindelijk fig. 26 en 2 7 , op een vierde
verkleind, werktuigen vertoonen tot het breijen
van vischnetten).
» 58. Draagkorven, mandjes en sirie-doozen. (Zie de
verklaring van fig. 1— 7 bl. 4 1 6 , van fig. 8
bl. 352 , van fig. 9 bl. 4 1 8 , van fig. io bl.
4 3 9 , van fig. 11 en 12 bl. 433).
» 59. Wapen-, werk- en speeltuig der Dajakkers en
Banjerezen. (Aangaande fig. 1—3 en 6 zie
bl. 4 0 8 , omtrent fig. 7— 12 bl. 4 0 9 , over
fig. 13 bl. 410 , over fig. 14— 18 bl. 4 1 5 ,
over fig. 19 en 20 bl. 4 1 4 , over fig. 21 en 22
bl. 3 8 3 ; zijnde fig. 4 eene gedamasceerde
sabel van Nagara, zie bl. 3 4 9 , en fig. 5 eene
kris van de bewoners der Lawut-landen: beide
wapentuigen op een zesde der natuurlijke
grootte geteekend).
P laat 60. Lijkhuisjes, afgodsbeelden en andere heilige
voorwerpen van de Dajakkers. (Zie omtrent
fig. 1 bl. 3 8 6 , omtrent fig. 2 , 3 , 6 , 8 , 10,
1 1 , 13 en 14 bl. 4 0 1 , omtrent fig. 4 bl. 416,
omtrent fig. 5 , 7 en 8 bl, 4 0 2 , omtrent fig.
8 en 12 bl. 403).
» 61. Voorwerpen uit de landstreken der Dajakkers
en des Sultans van Banjermasing. -,r(Zie de
nadere verklaring omtrent fig. 1—6 bl. 3 7 9 ,
van fig. 7 , 8 en 16 b l.4 1 6 , van fig. 9 bl. 3 4 9 ,
van fig. 10 en 11 bl. 3 4 8 , van fig. 12 en 13
bl. 4 2 1 , van fig. 14 bl. 3 9 2 , van fig. 15
bl. 376).
J A V A , SU M A T R A , S T R A A T S I JK R A .
» 62. De Goenong Gedee, van de noord-oostzijde
bij Patjet gezien, benevens een gedeelte van
de Kampong Patjet. (Zie omtrent deze en de
zeven volgende Platen, bl. 450).
» 63. De bergstroomen Tjipanas en Tjikoendoel bij
den Rawa Tjibeuroem, aan den noordkant
van den G. Gedee. — Grot ter oostzijde van
den Rawa Tjibeuroem.
» 64. Kandang-badak, aan de noordelijke helling van
den G. Gedee, beneden den krater. — Gezigl,
van den zuidelijken hoogen ringmuur (Poentjak
Goenoeng Gedè), in den krater en op de
zich noordwaarts met den G. Gedee verbindende
bergen: Pangerango, Gegerbintang,
Lemo enzv.
» 65. De krater van den G. Gedee, van de noordzijde
gezien.
» 66. De bergrug Sedaratoe, vormende den Z. Z.
oostelijken circus van den vulkaan Gedee, van
de binnen- of noordzijde gezien. — De Poentjak
Goenoeng Gëdê, van de zuidzijde, uit
het Aloen-aloen gezien.
» 67. Plattegrond-teekening van den krater des vulkaans
Gedee.
NB. Op deze Plaat wordt het volgnommcr gemist.
» 68. De Goenong Gamoeroe (gebergte Gedee), van
de Z. Z. oostzijde gezien.
» 69. Hypsometrische voorstelling van den grooten
weg, tusschen Tjandjor en Buitenzorg. —
De heuvelen Pasir Hajam, aan den znid-
oostelijken voet van den Goenong Gedee.
Plaat 7 0 . De Goenong Patoeha, van de noord-oostzijde
gezien, benevens eene plattegrond-teekening
van den Kawa Patoeha. (Zie bl. 451).
» 71. De Kawa Patoeha, van de oostzijde gezien.
» 72. De Goenong Pangerango, in den achtergrond
van het vruchtbare ,’ met rijstvelden en Kam-
pong’s bedekte, en door de rivier Tjidanie
doorkronkelde land, ten zuid-oosten van Buitenzorg.
— Dezelfde berg,- van den westkant,
bij Tjiboerajoet, gezien (bl. 452).
» 73. De Pasangrahan Tapos, en een gedeelte der
westzijde, van den Goenong Mandalawangie
U (bl. 453).
» 74. Plattegrond-teekening der kraters van den
Goenong Tankoeban-prahoe, van het meir Tji-
mahie en den Goenong Boerangrang (bl. 453).
» 75. De Kawa Opas van den Goenong Tankoebanprahoe,
van de noord-oostzijde gezien.
» 76. De Kawa Ratoe van denzelfden vulkaan, van
de noord-oostzijde gezien.
-» 77. Gezigt op den Goenong Tankoeban-prahoe en
op het zuidelijk gedeelte van den Goenong
Boerangrang. — Het meir Tjimahie, en het
noord-oostelijk gedeelte van den Goenong Boerangrang.
» 78. De Tjoeroek Penganten van den bergstroom
Timahie (bl. 454).
» 79. Uitbarsting van den Goenong Agoeng of Goentoer
(bl. 454). — De grot Sang-ijang tikoro,
in de Tjitaroem (bl. 456).
• » 80. HeeteModderwellen, bij den oorsprong der rivier
Tjibodas, benevens eene plattegrond-teekening
van die modderwellen en omstreken, aan de
noord-westzijde van den Goenong Papandajang
(bl. 457).
» 81. Kaart der landstreek, welke door de uitbarstingen
van den 'Goenong Galoenggoeng, op
den 8slcn en den 12**'" october 1822, met slijk
en steenen overdekt en verwoest is geworden
* (bl. 458).
; » 82. De verhelfingskrater Dasar met de eruptiekegels
Bromo, Batok en anderen, in het gebergte
Tengger (bl. 463).