het graven en planten een’ dikken rottingstok, aan de punt met eene. sterke ijzeren pen beslagen, ter
lengte van een paar palmen (PI. 41, fig. 10). Het op dezelfde plaat (fig. 6) afgebeelde watervaatje,
uit een stuk dik bamboes, tusschen twee geslotene geledingen, bestaande, is meer voor hunne reis-
togten, dan wel tot huishoudelijk gebruik bestemd.
Gelijk het patroon van den rooden deken- of doekenrand, in elk landschap verschilt en de bewoners
standvastig van elkander onderscheidt, bezit ook schier ieder distrikt bijzondere merkteekens, in het
Timoreesch Mdlak genoemdj sommige vorsten bezitten andere, dan hunne onderdanen. Men vindt
er een aantal op PI. 39 voorgesteld. Vier daarvan behooren in het landschap Amarassie te huis,
zijnde dat onder letter a van het grootvorstendom Boewa-rain, onder letter b van het onderdeel Nei-
pasoe (zie bl. 163), onder letter c van Talba, en onder letter d van het distrikt Houmeen afkomstig.
Uit het rijk Sonabay hebben wij vijf vormen afgebeeld, en er reeds twee, fig. e e n / , op bladzijde 224
van vermeld. Beide zijn, gelijk ook fig. g , de bijzondere merkteekens van den Lieorai of zoogenaamden
Keizer; fig. i is de mdlak der onderdanen van Sonabay, en fig. h dat van het distrikt Oimattan (zie
bl. 197). Bij de overige afgebeelde merkteekens staan de namen der landschappen, tot welke zij behooren,
reeds opgegeven. Met deze merken teekenen de inlanders al hetgeen hun toebehoort: hunne
buffels en paarden door middel van inbranding met een gloeijend ijzer; op levenlooze voorwerpen worden
die figuren ingesneden, waarvan de beker, PI. 41 , fig. 7, uit het distrikt Talba, ten voorbedde verstrekt.
De Timorezen bezitten geen letterschrift, en bijgevolg ook geene geschrevene wetten. Hetgeen bij
hen met den naam van wet bestempeld wordt, berust blootelijk op mondelinge overleveringen en oude
gebruiken, die aan de hoogere standen bijzondere voorregten toekennen en eene soort van leenstelsel
vormen. Men kan hieruit ligtelijk opmaken, dat hun regeringsvorm ten eenemale willekeurig zijn moet.
De rijksgrooten passen die wetten doorgaans geheel eigendunkelijk en dikwerf zeer onregtvaardig toe,
vooral in zaken, waarbij hunne belangen betrokken zijn. In dit opzigt leggen de Timorezen dezelfde
heb- en zelfzucht aan den dag, die al hunnen rasgenooten, van Sumatra af tot bij de Gezelschaps- en
Sandwich-eilanden toe, bij gelijkvormige instellingen zoo ruimschoots eigen zijn. Te beginnen met
den voorvechter en den geringsten Tomokong en opklimmende tot den Fettor en Radja, is, elk op zijne
wijs, dat is, naar de uitgestrektheid zijner magt, een volkomen dwingeland. In dezelfde verhouding
der uitgestrektheid dier magt zijn ook hunne heerschzucht en begeerlijkheid naar aardsche schatten
grooter, en zulks minder om zich daardoor een aangenamer en genotrijker leven te verschaffen, dan wel
hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, om te kunnen schitteren, en in de oogen van het gemeen voor rijk
en magtig te mogen doorgaan. Aan deze ijdelheid en trotsch komt het beboeten der .onderdanen' bij
uitnemendheid te stade, en dit middel wordt dan ook, bij de minste aanleiding, gretig door hen te
baat genomen. Op moord moge de doodstraf staan; het vonnis laat zich gereedelijk door eene boete
afkoopen; en alzoo met alle andere feiten. Die boeten bestaan, naar gelang der misdaden en het vermogen
der beschuldigden, in stofgoud, in gouden of zilveren platen, geweren, buffels, varkens, bijenwas
enzv. Is de veroordeelde buiten magte, aan de uitspraak van zijnen willekeurigen regter te kunnen
voldoen, dan is hij verpligt óf ten voordeele van den eischer, öf van dengenen, die de boete voor hem
aanzuivert, het bedrag daarvan met handenarbeid te verdienen, hetwelk gewoonlijk zoo veel beteekent
als: dat de ongelukkige tot slaaf wordt verklaard, vermits dikwerf zijn geheele leven niet toereikende is,
de verschuldigde som geheel te kunnen vereffenen, zoodat soms nog een gedeelte daarvan op zijne
nakomelingen overgaat.
Volgens wettig beginsel rust op het volk de verpligting, den opperhoofden te gehoorzamen en in
hunne voornaamste behoeften te voorzien. Aan dezen laatsten pligl, die bepaaldelijk ten opzigte der
Radja’s en Fettors van toepassing is, kan öf door het onvergolden bebouwen der velden van deze hoogste
regeringshoofden, óf door een gedeelte van den eigen oogst aan hen af te staan, voldaan worden.
Deze belasting, Pont genaamd, wordt geschat op de opbrengst van een vierde of vijfde gedeelte der
ingeoogste hoeveelheid mais, rijst, enzv.
Gelijk bij alle Oostersche volken, :zijn ook op Timor de Grooten steeds door een heir van mannelijke
en vrouwelijke bedienden en andere ledigloopers omgeven, die, als zoo vele gieren, op den moeijelijk
bijeengebragten voorraad azen en dien niet zelden lang vóór den volgenden oogst geheel verslonden
hebben, alswanneer van alle kanten moet nageleverd worden. Bezoekt soms de eene vorst den ander’,
hetwelk gewoonlijk met plegtigheid en grooten sleep van gewapende mannen plaats heeft, dan eischt het
gebruik en de eer, het geheele gezelschap ten maaltijd te noodigen, waarin al wederom door de onderscheidene
dorpen en gehuchten moet worden voorzien. De levensmiddelen, welke alsdan worden ingezameld,
bestaan hoofdzakelijk in mais en varkens; somtijds ook in kokosnooten en andere vruchten;
zelfs in arecanooten en betelbladen: want het aanbieden van sirie is eene der eerste en noodzakelijkste
beleefdheden, die een inlander zijnen gast bewijst (*). Nu behoort tot het bijgeloof der Timorezen,
dat zij niet veel meer mais en andere, tot dagelijksch voedsel strekkende voortbrengselen mogen aan-
kweeken, dan een gezin, na aftrek van hetgeen men den hoofden verschuldigd is, voor eigen onderhoud
noodig oordeelt; wie meer teelt, en zulks met oogmerk om er winst mede te bejagen, door het overvloedige
te verkoopen, heeft onfeilbaar ziekten en andere onheilen te duchten. Dit bijgeloof belemmert
zeer de nijverheid en bijgevolg den voortgang der beschaving. Daar dus het volk doorgaans arm is,
en er onder de bestaande instellingen weinig hoop op verbetering bestaat, kunnen, natuurlijk, ook de
hoofden, bij al hunne inhaligheid en afpersingen, geene noemenswaardige schatten bijeen brengen.
Naast de Poni, bestaan hunne voornaamste inkomsten in sandelhout en was. Tan het eerste dezer
twee artikelen, bij de Timorezen Haü meni (f), letterlijk: w e lriek en d h o u t, genaamd, trekken zij
(*) Bij diergelijke plegtige gelegenheden worden den gast zeer nette, vierkante, of ook meer kunstmatig, uit
Lontar-bladen gevlochtene, ronde, torenvormige doosjes, met verschillende figuren er pp, voorgezet. PI. 4 0 , fig. 9
en 1 0 , zijn afbeeldingen van zulke siriedoozen, en wel fig. 9 ter halve, en fig. 10 op een derde der natuurlijke
grootte.'
(-{-) Niet Aikamenil, gelijk Crawfurd (Ihd. Arch. I , p. 519) naar Rumphius opgeeft. Het zoude belangrijk zijn
te weten, of het woord meni, dat in het Timoreesch g eu r ig , w e lr iek en d beteekent, afkomstig is van het Arabische
mamy of manyat, in het Hoog-Javaansch iaiKj\ manni, Maleisch meni d. i. sperma g en ita le
(viri aut mulieris). De beschaafdere, westelijke bewoners van den Archipel kennen het sandelhout onder een’ , en
wel den gemeensten, van zijne Sanskritnamen, Tjandana, in het Maleisch Tjindana, Javaansch.
(uimnnMiN Tjëndono. Twee andere Sanskritsphe namen van dien kostbaren en door geheel zuidelijk Azië, of van
Arabië tot China en Japan in hoog aanzien staanden boom, komen in beteekenis overeen met zijne Timoresche be