dikke muren, welke het kasteel Belgica omringen, en die voor de eeuwigheid schijnen ongebouwd,
tot cement verstrekt. Noch de tijd, noch het luchtgestel, noch al de onderaardsche beroeringen, voor
welke zoo menig ander stevig gebouw zwichten moest, hadden tot heden eenigen belangrijken invloed
op dezelve uitgeoefend. In een’ der vijf ronde torens, welke zich op de hoeken dezer sterkte verheffen
en tegenwoordig tot gevangenissen zijn ingerigt, zagen wij den, in 1824 van den troon ontzetten Sultan
van Palembang, die daar, in afgetrokkene eenzaamheid, ruimschoots gelegenheid had, zijn ondankbaar,
valsch en euveldadig gedrag te overpeinzen en hetzelve te berouwen.
Nadat wij ons van de verschillende benoodigdheden voor den togt naar het ongastvrije Nieuw-Guinea
behoorlijk voorzien hadden, verlieten wij, den 29slea april, de reede van Banda, vergezeld van eenige
Heeren, welke ons een eind door de straat, tot bij den oostelijken uitgang (*) wenschten te begeleiden.
Het woei eene flaauwe koelte; toen wij buiten het gat gekomen waren, wakkerde de wind allengskens
aan, zoodat de Heeren het niet raadzaam oordeelden, langer bij ons aan boord te blijven. Tot ons
leedwezen merkten wij, dat de zuid-oost-moeson met kracht begon op "te steken en zich vast te zetten,
hetwelk ons geen aangenaam vooruitzigt opleverde; wij hielden het scherp bij den wind O. Z. O.-waarts
aan. Gedurende de twee eerste dagen woei het fel uit dezelfde streek en vielen er tusschenbeide zware
regenbuijen, zoodat wij geheel westwaarts buiten onzen koers afdreven, en op den 2den mei het kleine
eiland (Poeloe) Manok of Boerong, ten westen voor ons zagen. Volgens waarneming, aan boord van
de T r ito n gedaan, ligt dit eiland op 5° 29' Z. breedte en 130° 1" 23" O. lengte (j-). Wij hadden hetzelve
op ongeveer drie mijlen, op het middaguur van ons. Het vertoonde zich als eenen enkelen, hoog uit
de zee oprijzenden berg (zie PI. 23), die, bij helder weder, op 6—7 mijlen afstands gezien kan worden;
de top is afgeknot en in het midden eenigzins hol. Onze Geramsche tolken verhaalden ons van dit eiland
het volgende: men vindt er noch menschen noch dieren, uitgezonderd een aantal zeevogels (van daar
de naam, onder welken de bewoners der Molukken hetzelve kennen), die zich langs het strand ophouden
en daar nestelen; hunne eijeren worden dikwerf in zulk eene menigte gevonden, dat de lieden, welke
dit eiland van tijd tot tijd bezoeken, weleens dagen achtereen bijkans alleen van dezelve leven. Het
land is woest en onvruchtbaar; slechts hier en daar bedekken boomen, heesters, struiken en eenig gras,
den steenigen bodem. Zoetwater is er in het geheel niet te vinden. De eenige zaak van waarde, die
het oplevert, is zwavel, welke men in groote hoeveelheid aantreft, zoowel in de aarde, als op de rotsen
vastzittende. Op sommige plaatsen is de zwavel meestal door eene onderaardsche warmte in eenen half
vloeibaren staat, en voegt zich daar de zonnewarmte in de middaguren bij, dan vertoont zij zich somwijlen
schuimende door de hitte, waarom die zelfstandigheid dan ook gewoonlijk alleen in den vroegen
morgen wordt ingezameld. De kust van Poeloe Manok is steil en de zee, welke haar bespoelt, zeer diep;
(*) Zie PI. 23. » Oostelijke opening der Banda-straat.”
6 (j-) Tusschen deze lengte-bepaling en die van den Majoor Kolff (wiens kaarten mij door Zijne Excellentie den Heer
Minister van Marine en Koloniën, goedgunstig ter inzage zijn afgestaan) heerscht een zeer groot verschil, plaatsende
de Heer Kolff dit eiland op 130° 18' lengte. Zulk een aanmerkelijk verschil laat zich alleen door onnaauwkeurige
tijdmeters-waamemingen verklaren. Ten opzigte der breedte stemt de Heer Kolff met de boven opgegevene bepaling
overeen. Op de Engelsche zeekaarten ligt het (onder den naam van Bird island) gewoonlijk tusschen 5° 5'— 5° 10'
Z. breedte en 130° 5'— 130° ÏO' O. lengte.
weshalve het landen alleen bij geheel stil weder mogelijk is. Het zijn hoofdzakelijk de handeldrijvende
Cerammers, welke dit eiland nu en dan bezoeken, en zulks enkel met het doel om zwavel in te zamelen,
welke zij naar Bali brengen, waar dezelve tot de bereiding van buskruid gebezigd wordt. De pikol kost
aldaar gemeenlijk eene Spaansche mat. Ten tijde, dat de Engelschen in het bezit der Molukken waren,
werd vooral ten hunnen behoeve veel zwavel van Poeloe Manok afgehaald. Zij gaven tot dat einde aanzienlijke
voorschotten aan eenige Geramsche hoofden, en namen de ruw verzamelde zwavel insgelijks voor
den prijs van eene Spaansche mat per pikol aan. Aldus het verhaal der tolken. Poeloe Manok is dus waarschijnlijk
een uitgebluschte vulkaan, hoezeer de verhoogde warmte van den bodem het in twijfel mag doen
trekken, of dezelve wel geheel uitgewerkt heeft. Of de berg somwijlen nog onderaardsche rommelingen
laat hooren of rookwalmen doet opgaan, wisten ons de inlanders niet te zeggen. Deze onbekendheid
schijnt voor deszelfs rustige gesteldheid te bewijzen. Yermoedelijk staat de verborgen vulkanische haard
van Poeloe Manok onmiddellijk met den Bandaschen vuurberg in gemeenschap, zoodat veelligt de vulkanische
krachten zich sedert onheugelijke tijden, enkel door diens wijden schoorsteen eenen uitweg hebben
gebaand. -|ÉiVan het kleine eiland Seroea (*)., ongeveer 14 mijlen ten Z. Z. O. van Poeloe Manok
gelegen en door verwoestende vulkanische verschijnselen, welke in de laatste helft der zeventiende
eeuw aldaar hebben plaats gehad, berucht, waren aan de tolken geene bijzonderheden bekend.
Onze verdere togt, tot Nieuw-Guinea toe, leverde weinig vermeldingwaardigs op. Wij vorderden
langzaam, daar wij gedurig in meerdere of mindere mate met de elementen te kampen hadden en
tegen wind en stroom moesten opwerken. Wij zagen achtervolgens de eilanden Kauwer, Koor, de
Noesa-telo of zoogenaamde Drie-gebroeders, door de Geramsche handelaren Oninlin, Ta en Dol genaamd.
Toen wij de Tjando-eilanden in het gezigt kregen, kon men uit den mast, behalve Key-watele, Groot-
en Klein-Key, nog acht tot tien andere eilanden onderscheiden. Onze tolken schenen met de landingsplaatsen
dezer eilanden en ook met derzelver bewoners wel bekend te zijn. Zij roemden de stevige vaartuigen,
welke op deze eilanden getimmerd worden, de veelvuldige levensmiddelen en inzonderheid ook
(*) Zie PI. 23. De Majoor Kolff (van wiens .originele Kaart van de Z u id w e s t e r - en Z u id o o s te r -e ila n d e n ,
de afteekening van » Poeloe Seroea” en » Poeloe Darome” , door ons is gekopieerd) plaatst het eerste op 6° 21' Z. breedte
•en 130° 38' O. lengte, terwijl Norie hetzelve op 6° 2' Z. breedte en 129° 49' O. lengte legt. Valentyn (3D. 2S t.b l. 17)
vermeldt, dat tijdens de zware aardbeving te Banda, in bet jaar 1 683, ook Seroea schrikbaarhjk geschokt is geworden,
en dat toen aldaar een groot stuk gronds met bewoners en al is weggezonken. Burgemeester N. Witzen (P h ilo so p h ic a l
T r a n s a c tio n s , V. 19, p. 49) spreekt van eene vulkanische ontploffing, welke op dit eiland, in 1694 beeft plaats
gevonden. — De afteekening is genomen uit het Z. O., op ongëveer 3 mijlen afstands.
Poeloe Damme (PI. 23 van onderen) is geteekend uit het Z. W. t. W., op omtrent 4 mijlen afstands. De Majoor
Kolff verhaalt van dit eiland, dat het bergachtig is en tamelijk hoog.: De zoogenaamde Piek ligt op den noord-ooste-
lijken uithoek van hetzelve en rookt bijna altoos. Aan den voet van dezen vuurberg borrelt hier en daar, voornamelijk
aan den zuid-westkant, tusschen het gesteente, water óp, dat met zwaveldeelen bezwangerd en zoo-heet is, dat eenige
daarin geworpene jams, in korten tijd gaar gekookt zijn (Reize door d en Z u id e lijk e n M o lu k sch en A r c h ip e l
bl. 102). Valentyn (1. c.) berigt, dat het 'eiland Damme een zeer ongezond luchtgestel heeft, voerende hij tot bewijs
daarvan aan, dat in het jaar 1 646, toen de Hollanders ondernamen,*: zich op hetzelve (aan de 'oostzijde, niet ver van
den vulkaan) te vestigen, in de zeven weken tijds, die zij aan. het omkappen van liet bosch en het bouwen eener
sterkte besteedden, er 127 van hen stierven. Hij schrijft zulks hoofdzakelijk aan het drinken van brak water toe-
maar waarschijnlijk hebben hier dezelfde oorzaken zulke nadeelige uitwerkselen te weeg gebragt, als wij in de Triton’s
baai, aan'de westkust van Nieuw-Guinea, ten tijde onzer vestiging aldaar, ondervonden hebben.
Land- en Vot.kenktinde.