^ Ml M
14.0 N 0 0 R D
zijn , raaer noemde r ieh een Kataier (dat
is Sineefch; ) wanr de nacm van Sina of
Sinecfch, en was by hem niec bekcnt;
waniieer ik liem Sincefche Vroi iwe fchoe--
nen ver toonde, van al zulke Vroi iwen .
die de kleine voeten hebben, zoo kende
h y d i e , doch zeide in zijn Stad de bieten
platter, en de voor uit ftekende punten
weinig van ander gedaente te z i jn, 't gcen
r i c t v r e m t i s , alzoo, zijne Stad buiten de
Muur , ver van hct Ho f is gelegen : de
Pi-encen der Kleedinge vanTarters enTa r .
tarinnen , by Kircherm en A^/^ö^vertoontj
erkcnde hy waerlijk alzoo tc zijn , gelijk
mede de Sineefche dragten , hem keniijk
voorquamen : in 't midden van zijn Stad,
zeide h y , een grooc vicrkant Hui s op een
Markt te ftaen , dacr vier deuren in waren
, aen ieder z ydc een , wacr binnen de
Gezaghebber woonde , en hec recht gefproken
wierde : de Burger huizen zijn
van gewafle fteen . h o u t , en aerde , bin'
ncwaerts §ierlijk opgetooic met Tapyten
en vceldcrhande koftelijk Pleifter werk vai
aerde , de Porcelein aerde niec ongelijk ,
waer mede mcn de Wanden wi f t te beitryken
, en te verniiTen , zoo dar z y by.
fter glimmen in veelderhande v e rw, er
een gladde korf t verbeeiden. Kor t buiten
de Stad hebben de Inwoonders eigen bezittingen
, maer weinig verder j is het al
loutcre Wildernis , daer ieder zijn Ve e
w e i t , naer welgevallen , vrezende het geweft
veel bergachtig. Men heeft daer gewoonte
rondsom op de toppen der Bergen
en Hoogten , wachten uit te zetten , om
teeen de aenkomende vyand gewaerfchouwt
tc zi jn, gelijk hy zegt , dat men
aldaer in een geduurige onruft l e e f t , en
zelden t yd zonder Kr y g re z i jn, tegeneen
of ander naby' gelegen Vo l k , en by zonder
zeide hy , dat meefl alle Jaer daer
• , tegen een V o l k , wiens Koe
n O O S T
wyken van plaets tot plaets, en die eerft
kernt, het voorrecht van 't Gras hec f t :
levende zy in een geduurige bewegingc,
als z y onraed verneinen , of levcns ondeihoud
, en Gr a s , gebrek hebben. Het is
aenmerkens wa c r d i g , hoc ontelbare mcnigte
dezer verzamelingen, in diegeweilen
zijn.
Als ik hem na zijn Godsdienft vroeg ,
wift i iy te zeggen , dat mcn tot zynenc
God van Hemel en Aerde aenbad, dat zy
Kerken hadden j waer in rondsom aen de
wand gefchilderde afbeeldingen van Godc
hongen , dacr met güldene en zilvere letteren
> veel zins onder gerdireven ftond,
doch beeiden , zoo als mcn binnen de Sineefchen
Mu u r g c b r u i k t , he t g che e l cRy k
door , waren cot zijnent onbekent , gelijk
hy nimmer hadde gezien , de Sineefche
gebeeide Af g o d e n , die ik hem vertoonde,
waer uit vaftelijk f chynt befloten te können
werden , den Godsdienft door gefnedene
beeiden aldaer niet te werden geoefent,
ma e rwe l , dat 'er fchilderyen by
hun zijn , die zy eeren , voegende hy
daer b y , dat men by de gefchilder j e
vertoonzelen Go d i alleenig bedacht , en
dat door het aenzien van de zelve , Go d t
wierd erinnert. Me t eenig Rook-we r k
dat hy Gan^a noemde , berokinge in de
Kerken gefchiede: men hadde onget rouwde
Geeftelijken onder hen , en op borden
van Zilver en Go u d , of ten minften verguld
, zag men in hun Kerken wetten gefchreven
, binnen welke Kerken , zekere
Rottingen, die aengeftoken zi jnde, vuur
en rook geven, opgezetwierden. De K e r -
ken die van hout cn fteen zijn g ema e k t ,
zijn de grootfte niet , niemand vermag
daer binnen te treden, als die zuiver en
rein i s , gelijk zy over het gcbouw zelve
zeer zindelijk zijn , wezende de wanden ,
w - —- cn verhemeltzels te byfter fehoon. Me n
ning of Opperheer Didekfi, of Digdikei ] heeft eenige Feeften onder hun , als wancha
» is genaemt, gelegen ter rechter zydefneer de ganfche Gemeente nacht en d a g ,
van zijn St ad, doch al v r y verre, wie dees [ in de Kerk i s , om tc bidden. Vaf tdagen
Prins i s , of waer zijn Land is gelegen , ' zijn onder hun gebruikelijk , ter maeltyd
wjft hy my ntet recht te beduiden. Hc t gaende doen zy een gebed ftaende.
i een Moegae). De wachters ticn oi
twaelffterk , zijn tepaerd : men heef t 'er
00k Toorens zoo hier cn da e r , daer de
wacht, zoo wel des Zomer s , als des Winters
, op ftcroogt. De Moegalen die
rondsom zijne Stad te Veldewaerts woonen,
houden zieh op in verhuisbare Dör -
pen , waer binnen de Becftcn des nachts
geborgen wei'den, / « m of /«r /« genaemt :
de Hut ten zijn t'zamcn gezet van Boomlakkcn
of Spar ren, waer midden in, een
vuur werd gemaekt , trekkende de rook
boven uit : de Menfchen in deze Jurten ,
De Spraek der Moegalen en Kalmukken
zegt h y , zcer na malkander tc hellen :
en als ik liem vertoonde een Woord- l y f t c
' van die Spraek, welke in de Steden dicht
by de Muur , cn de Rivier u4r»ur gefproken
we rd, erkende hy zulks voor de Tac l
in zijn geboorte plaets eigen , doch wi f t
te zeggen dat de Spraek , die zoo binnen
zijn Stad als de andere Steden buiten de
Sineefche Mu u r gelegen, cn onderdanig
aen het Sineefche R y k zijn , meer helden
naer hct Sinecfch a!s de Spraek die aldaer
tc Landewaerts wierd gefprokcn, die meer
T A R t
Ha het Mocgaels heide. Al s hy zijn eigen
Tael fprak, befpeurde ik dat de woorden
als uit de kecl wicrden gchaclt. De Venfters
aen de Kerken zijn befchilderd met
Blocmcn. De Vrouwen gaen zoo we i t e
Kerke als de Mannen, maer jonge Do c h -
tcrs ni e t , zoo als het jonge Manfchap mede
weißig Kerk-oefening h e e f t : al liun
Gods-dienft zeide h y , te bcftacn in' t aenbidden
van de G o d des Hemel s : die onrein
in de Kerk k omt , gevoelen zy , dat
niec gezont kan blyven : de Papcn trouwcn
ni e t , en wat Geeftelijk zieh in Hoe -
rerye ver loopt , werd zwaer aen 't lijf geftrafti
Op Woensdag en Vr ydag , eetcn
de Munnikken geen Vleefch , doch d'andere
Menfchen eeten altoos alles wac hun
behaegt : zeker aenzienlijk Feeft werd by
hun genaemt/«««•:
Oedoer werd de d a g , daegs voor het
Feeft genaemt , dan vaften voornaem de
oude Luiden , als zijn Va d e r , die een
hooge Oude rdom hadde , den geheelen
dag, zonder het minfte te eeten of tedrinkcn.
De Feeftweek brengen z y door met
vroüjke fpeelen , brouwen B i e r , dat zy
cot vermaek nuctigea , de r yke Luiden
flaen dan Ol f e n , en de mindere Schapen,
nodende malkander te gaft : dit Feeft
komt in t yd met onze Paefch over een
als z y bidden zullen, vallen z y bevoorens
driemael ter aerde neder , en blyven dan
over end ftaen , zy leggen onder' t bidden
geen banden ce zamen. De Priefter het
Volk zegenende, buigt hy de hand voor
hec hooft. Op kleine fteene Tafeltjcs ziet
men in hun Kerken lieflijke Kruiden liggen,
daer Ol i e en aengenaem R.ook-werk
b y werd gemaekt , zoo dat de Kerk ftceds
vol waezem en rook i s ; de Priefter gaet
dan door de Ke r k , en bid, al wandelende.
Hem was bekent den DaUi Lama, of
groote Pr ief ter , die in Ttingut zijn Zetel
h e e f t , dien h y zeide in een onoverwinlijk
Kafteel, op een hoogen Be r g tewoonen;
en in dier voegen ten naeften by a i s in Kircherm
daer van gefproken werd. Hy ftierf
nooit, en vertoonde zieh des Morgens als
een Jong , en des Avonds als een O u d
man, daer deze Tongman geloof aen floeg,
fehoon reeds in Iiet Chriftendom wasaengenomen
: zijn Vader zeide h y , was in
Bedevaert derwaerts geweeft : mcn vond
onder hen Menfchen , welke uit Gods -
dienftigheit Be rg op , Be rg neder klommen,
zondei- eeten, tot dat z y neder vielen
, cn ftorven, welke dan voor groote
Heiligen wierden geacht. Men vond in
de gewef ten, daer hy gebooren wa s , veele
Geeftelijke Oppcrhoofden, welke.alle van
die tot Ta»gHt afhangig zijn : ui t welke
A R Y E; 247
verhalcn te befluiten i s, dat de Godsdienft
der Menfchen die buiten de Sincefchc
Muur Noord-weftclijk en Wcf tel i jk wo o i
nen, meerder hclt naer d cAf g o d c r y e van
TMgui, als na die van Sina ? doch den
verderen omilag van leven, het meeftnaer
de NoorderSineezen: zijn Vadc r z e idehy ,
gewoonom hct Jaer o f tweeeensna Pete
reizen, om Koophandcl te doen, en
nootwendigheden te halcn. He t R y k
Sim was hem niet bekent als onder de
nacm Kitai. De Opperhcilig in Tangut gevoelde
hy , fteeds een fchaele in de hand
tc hebben, cn de Ziele van alle gcftorvene
Menfchen acnftonds te wegen, die tel ieht
bevonden wi e f d , ftorte hy acnftonds uic
de f chae l , en zonk zy dus ten afgrond
der Hellen , en in "t ceuwige v u u r ; een
Vagevuur en kennen zy niec, raaer die
hy wigt ig v o n d , vcrhuisdcn in eerlijkc
fchepzelcn , of voeren Hemelwaerts. Hc t
quam my byzonder voor , hoe dezen
Jongman aen de naem van Samuel was gekomen
, dewyle de benamingen der Menfchen
dier gewef ten, gcheel geen gelijkenis
hebben naer namen in Europa gebruikelijk
, 't geene hy beveftigdewaerheit t e z i jn;
maer melde dat 'er eenige weinige namen
waren , die van outs her , ui t het Wef t en
over gekomenz i jn, daeronderdievan5amnel,
Jan en Simeon waren. Men gcloofdc
tot zijnent dat^rdr ie Waerelden waren,
daer deze Ae rd-kloot de middelfte van
was : Menfchen die de bovenfte bewoonen
, droegen de zwachtels onder de armen
, die zy om de raiddel hebben, en
het Vo l k op de onderfte Waereld , droegen
de banden aen de knien , zoo als z y
mede oördeelden drie Hemden te zijn.
, D e Mugalen zeide h y , verhuizen va«
plaets tot plaets, doch laten in hunne ruftplaetzen
tot bewaringe van de ledigeHut -
ten en Tenten iemand bl yven, om acht
daer op te geven , tot dat zy in dat geweft
weder komen hct Gras af te weidcni
en daer van de bezitringe tc ncmen.
Wanneer men hera gevangen kreeg,-
hadde hy groen Fluweele Laerzen aen ,
en drie Zilver en Goud-lakenze Rokken
boven raalkander, na de rechter hand omgeflagen
, tegen de wy s van veele Oof terfche
Volken, die de Rokken na de linker
zyde omflaen , de Laerzen ruim en kor t ,
ZOO dat men die van de beenen bykans af
konde f chudde, en zijn gcheel gewaecwas
ten naeften by alzoo , als een Tar ter fche
Ruiter by Nihof^t xA vertoont.
Men vind tot zijnent veelderhande
vrucht als in deze Landen, daer de markvan
vol leggen ; het geld van Zilver
werd g ewo g en, en liet zijn gladde vicrkantm
a m a