m m
Ii
I i
m
ÄiäM
l'i
FOOR-REDEN AEN DEN LEZER.
zeei- wel bcwuft, hoe in die Landen niemand reift, welke der wetenfchap
van de Polus hoogte te nemen , rccht kundig is, gelijk
men mede tot Peking ran dit Hoog Noorder geweft , ganfch de
minfte kennis niet en lieeft , wezende vervolgens den Vaders Tezuiten
aldaer, zulks mede onbekent.
Het is een merk dat boven gemelte Heer niet te wel bericlit is,
hoe men in Siberie, en tuffchen Rmland en Sina reift, om datliy
uit hetVerhael derReis-weg van Baikoof, die van Toholna. Peking
heefi gereift, in't Jaer zeftien honderd drie en vijftig , de lengte
afmeten wil: alzoo de ongebaentheit der wegen, een körteafftant,
vaek een zeer lange weg fchijnt te maken, en zulks niet
en heeft onderfcheiden , gelijk mede niet aengcmerkt he e f t , of
hy Ooft of Weft, Noord of Zuidwaerts reisde. Het is in den Jare
zeftien honderd vijf en zeftig geweeft, dat deze Reis-befehrijvinge
tuffchen Tohol aiCamhalu, of Peking , daer hy gewag van maekt,
door my uit Rmland herwaerts over is gebragt, en ik de zelve aen
den Heere Thevenot tot Parys hebbe gegeven, zijnde dekant-tekeningen
die zijnWelEdele daer beneffens aen den dag heeft gebragt,
uit mijn Pen in dietijd gevallen, zoo dat den inhout daer van, by
my het eerft in deze geweften bekent is geweeft, en lange voorde
tijd, dat ik de Kaerte heb ontworpen. War reden dan deze geleerde
Mannen hebben te oordeelen, de Noorder-kuft van Tartarye, tegen
deYs-zeeaen, meerZuidelijkteleggen, i smyonbekent , t e r ^ l zy,
noch niemand der Europianen, daer van de eigene en Wiskonftige
ondervindinge hebben, gevende daer van ook geen het minft bewijs,
of blijk j want of fchoon de plaets Albafin weinig te Noordwaerts
door my was gelegt, (wezende door on^^tAlbafin inmijneKaert
gebragt op twee en vijftig graden, en veertig minuten, en niet zoo
hoog Noordelijk, als deze Heeren my believen na te geven; gelijk
oog-fchijnlijk op de Kaerte kan worden gezien;) zoo is het geen
gevolg, dat daerom de Noorder Zee-kuft van Tartarye, meer Zuidelijk
legt, als hy van my is geplaetft, en dies hun ongunftigoordeel,
Over mijnen zoo grooten arbeid , onverdient.
Dit Werk dan, is door ons by een gebragt, onderhoop, dat den
Arbeid aengenaem, en aen deWaereld dienftigzalzijn, dengeletterden
en anderen aenleidinge worden gegeven, omhetgeenebymy
nu miffchien duifterlijk en gebrekkig, het eerft aen 't licht is vertoont
volmaektelijk , en zonder misgreep , ten toon te ftellen : 't geene
wenfcht, beneffens welvaert, des gunftigen Lezers,
Genegen Diehaer,
N. WI T S E N .
N O O R D
®