I Afdeel. De Otter-Vangft gefchiedt aldaar ’t geheels
XVI. Jaar door, doch op zeer verfchillende wyzep
Hoofq- paar het Saizqen. In den Winter, vQornaamefTOK.
j ^ jn jg Maanden February, Maart en April *
Otter- 3 , , j-
Vangftop worden zy zeer overvloedig gevangen, maar
Kamt- met eep verbaazende arbeid, een ongelooflyke
fcbatka. Zoutheid en dikwils niet zonder dat veel Men-
fchen om den Hals raaken. Op het Y s , dat in
menigte van de Amerikaanfche Kullen, of van
de tuffchen gelegene Eilanden, paar de Kuil
van Kamtfchatka toe z e t, en aldaar op elkander
fchuift, begeeven zig de Heidenen, die aan
den Oever overal in Strooijen Hutten zitten op
te paffen, met Plankjes onder hunne Voeten gebonden
, op dat zy ’er niet door heen zouden
gakken. Z y zyn met een Houten Knods en een
Mes gewapend, en gaan dus, ’t zy alleen, o f
met een Hond op de Jagt, ftaande de Otters,
die hun voorkomen, dood en dezelven in eeni-
ge oogenblikken de Huid afïlroopende; terwyl
zy de Voeten geduurig beweegen, om niet te
verzinken; laatende het Vleefeh leggen, indien
z y te ver van den Oever zyn. De Hond, mid-
delerwyl, gaat een anderen Otter opzoeken,
die hem ziende zig tragt te verbergen, doch
van den Jaager, die den Hond o p ’t Spoor volgt,
afgemaakt wordt. Deeze Jagt houdt hun der-
maate bezig, dat zy dikwils zo ver in Zee gaan,
tot hun het vafte Land uit het Gezigt is geraakt
; fomtyds gebeurt dit door Storm o f Sneeuw-
Jagt, en z y worden ook wel, met het Y s , van den
dep Oever afgedreeven, en zwerven eenige Da? i, afdeeu
gen op Gods genade, tot dat hun een andere XVI.^
Wind eens wederom, als by geluk, aan denSTU° °FD"
Wal brengt. Men kan niet zonder verbaasd-
heid die ftoute Qtter-Jagt van het Vafte Land
befchouwen ; terwyl hét Y s , met de Golven,
nu opgeheyen wordt dan weder daalt; zo dat
de Jaagers nu op een Berg, die effen te voo-
ren een Dal o f Kuil was, loopen, een oogen-
blik daar na wederom als in den Afgrond verzinken.
De Plankjes, die zy onder aan hunne
Voeten binden, zyn v y f o f zes Voet lang en
agt Duim breed-
Somwylen, egter, is de Ottervangft gemak-
kelyker, rykelyker en met weinig gevaar: dan,
naamelyk, wanneer, het Ys lang aan den Oever
blyvende, de Otters, onder een Onweersbuy,
zonder hun weeten, en door het geruis der
Boomen misleid, dat zy voor het gedruis der
Golven houden , zig verfcheide Uuren gaans op
■ t vafte Land begeeven; dan kan één Man ’er
fomtyds wel dertig o f yeertig de nek breeken,
krygen.de dus zo wel het Vleefeh als de Vagten
ten buit. Hoe meer en fterker Ys aan de Kusten
komt; hop rykelyker Vangft. In de Jaa-
ren 1740, 1741 en 1742, hadt men ’er Ys en
Otters genoeg, doch de zwakheid van het Y s ,
daar geen Jaagers zig op vertrouwen durfden,
maakte de Jagt fchraal. In den Zomer vangt
men ook nog fomtyds, die, toen het Ys weg
dreef, aan de Kuft gebleeven zyn. Meqfleekt-
I, D eel. II Stuk, Z e ,