?. Aedeel. agterhaaien. Hier uit b ly k t , dat de aart der
XIV. Tygeren ook veel overeenkomR met dien der
H°°fo- |^tten hééft.
STUK
j De Tygers zyn , zo wel als de Leeuwen»
Wreedaar £ertl^aar» doch men kan ’er nooit op vertrou-
tigheid. wen, dewyl z y , by de eerde gelegenheid» bly-
ken geeven vaö hunnen wreeden aart. Pater
L ab at verhaalt, dat de Heer Brue, Direkteur
en Kommandant-Generaal der Kompagnie van
Senegal, een jongen Tyger by zynen Leeuw
opgevoed hebbende, alle moeite daar toe vrug-
teloos aanwendde. De fchrik.voor Slagen alleen
belette de uitwerkingen der kwaadaartig-
heid yan dit Dier. Hy bediende zig van een
Zweep, met een Bel daar aan, om ’t zelve te
.kaftyden, en, dewyl hy piet fpaajrzaam daar in
was» 'nam de Tyger , zo dra hy ’t Geluid van
de Bel hoorde, de vlugt, en fprong, indien de
Deur geflooten was , ten Venfter uit. L opez
hadt een jongen Tyger opgevoed met Geiteö-
M e lk , en dezelve volgde hem, als een Hondje
, naa, doch geen ander Menfph zou dien,
zonder gevaar, hebben kunnen aanraaken. Ook
vrat die, op zekeren dag, den Hond van zynen
Meefter o p : by eene andere gelegenheid ver-
fcheurde hy een koftelyk Paard: -des men, uit
vreeze voor erger toevallen, befloot, dit Dier
van kant te maaken. De Reiziger Philips Verhaalt,
dat het Volk van Kaap Corfe hem een
jongen T y g e r , die getemd was , vereerde. Mep deedt hem eerft in een Houten Hok, daar
hy gevoed werdt met Ingewand van Vogelen,
willende geen ander Voedzel dan Vleefch gebruiken.
Öe Banken konden hunne Hand tus-
fchen de Traaliën door fteekenen met hem fpeq-
len, maar op ’t zien van een Neger wierdt hy
verwoed. Philips Rak hem dikwils de Hand
in den Bek en greep zyn T ong, zonder dat hy
hem beet. Doch ’t komt my voor, dat dïteea
Luipaard zal geweeft zyn.
Gemelde Heer Brüe wilde eens de Proef
neemen , hoe een Zwyn zig tegen den Tyge i
verweeren zou kunnen. Hy deedt een groaten
Beer vafthouden , en alle de andere Varkens
naar ’t end van het Eiland , waar op het Fort
St. Loiris legt, hebbende doen jaagen , liet hy
den Tyger op dit Varken los. Het Dier Ichcefc
in ’t eerft weinig vreeze te hebben voor dén
T y ge r; want, na dat het eenige Beeten met
den Bek én Slagen met de Ktaauwen van den
Tyger ontvangen hadt, ging het zitten in een
hoek van ’t Fort, en geduurende een langen
tyd behaalde ’er de Tyger geen voordeel op.
Eindelyk, egter, werdt de Beer zo digt be-
fprongen, dat h y , verfchrikt zynde, begon te
gieren, en daarop kwamen alle zyne Makkers
als dol toeloopen, maakende het den Tyger ata
benaauwd, dat h y , om zyn Huid, enmiffehïen
om zyn Leeyen te behouden, genoodzaakt was
in de Graft van het Fort te fpringen, alwaar do
Varkens hem niet volgen durfden.
Deel. II Stoki H % ■ - "■•Sa
I, Afdeel,
XIV.
HoofO"
STUK.
Tyger.