220 B E S C H R T V I N O
I. Afdeel, derlingfte van deeze Beeren is, dat z y , geduq,-
XVII. rende hun verblyf op dit Eiland, maar één foort
Hoofd- van y oedzel , zynde het eerfte dat hun voor-
STUK«
£cep komt, gebruiken. Indien zy eerft op een
Menfch aangevallen zyn, maaken zy ’t Men-
fchen-Vleefch tot hunne Prooy ; indien hun
eerft een Beeft ontmoet, gaan zy op den Roof
van Beeften uit;, maar geen van beiden vindende
, houden zy zig met Gras en Hooy te vred
e , zonder naderhand Menfchen o f Beeften aan
te doen. Deeze Beeren hebben, ten anderen,
een wonderbaar, vernuft om in hun Vaderland
terug te keeren op het Ys z e lf, waar mede zy
naar ’t Eiland zyn gevoerd. Indien zy diep
Landwaards in geraakt zyn , en , op een hoogen.
Berg komende, ontdekken dat het Ys van den.
Oever afwykt, klimmen zy fchielyk a f , om
het te volgen, en al zwemmende weder te bereiken.
Dat de Beeren zeer wel zwemmen kunnen is
bekend, en in deeze witte en andere bruine o f
zwarte Beeren, die zig in menigte op de Kusten
en Eilanden > van Spitsbergen en Groenland,
onthouden, blykbaar. De witte egter lchynen
de ftoutfte te zyn in ’t zwemmen, en in ’t op-
fpooren van hun Aas, dat in Robben en Wal-
ruflen , jonge Walviflchen o f allerley andere
Vifch, beftaat, en fomtyds eeten zy zelfs van
de Krengen, die de Wal vifch vangers dryven laa-
ten. Het Beeren-Eiland heeft van de menigte
deezer Dieren, die zig by de eerfte ontdekking
op
v a n de B e e r e n . 221
o p hetzelve vertoonden , dien naam verkree-i. Afdeel,
gen. Men vangt ze zelden, om het groot ge- xvil.^
vaar dat daar in fteekt, laatende liever deeze STUK.
Dieren, die dan geen Menfch zullen aandoen, Beer.
ongemoeid. Wanneer z y zwemmen gebeurt het
egter we l, dat zy hunne Voorpooten op het
boord van een Sloep leggen, ’t welk dan het
Volk in groote verbaasdheid brengt: doch dit
gefchiedt meer om wat te ruften, dan om
iemand te beledigen. Immers men verhaalt,
dat een Beer, aan de Kuft van Noorwegen, wel
eens in een Vaartuig klautert, en daar geheel
ordendyk in zitten b ly ft, tot dat de Roeijers
hem aan Land brengen: maar gemeenlyk hebben
zy de voorzigtigheid van zulk een Beer,
wanneer hy de Pooten op de kant van een
Schuit flaat, Bie aanftonds met een Byl a f te
kappen.
Men zegt, dat de Beer zyne Vrugt maar Voort-
ééne Maand draagt, en twee o f drie Jongente^eliug.
gelyk werpt, die blind en geheel kaal zyn ,
gelyk een jonge Muis, ja zeer wanftaltig; ’t
welk niet te verwonderen is , als men aanmerkt,
hoe plomp en grof van Lighaam de volwaffen
Beer zelf zy. De Moer likt ze geduurig, even
als de Kat haare Jongen doet, en, door o f onder
dit likken, krygen zy allengs Hair, wordende
ook, als t ware, gefatfoeneerd. Vier Uijers
o f Prammen heeft de Moer aan de Borft, daar
zy de Jongen met de Voorpooten tegen aan
I.Debi. irsiws. houdt,