4t6 B E S C H R Y V i N G
I. Afdeel. ^ee van Spaanderen. Somtyds heeft men zoda-
XXVII. nige Loopgraven ontdekt, van over de honderd
Hoofd- Voeten lang.
STUK. • ■ ' xrr ■ ‘ .
’ t Opdoen L>ecze Woomngen, inzonderheid van de zul-
van Voor- ken, die in de Noordclyke Landen huisveften,
raad tegen zyn doorgaans in Auguftus en September vol-
tet!.3' ln *'00^ » wanneer het de tyd is, om zig van Voed-i
zei tegen den Winter te voorzien, en men
befluit het vroeger o f laater aankomen van den
Vorft, uit de werkzaamheid deezer Dieren. Z y
kappen een menigte groen , meelt Popelen- en
Wilgen-Hout, in ftukken van bekwaamegrootte
, en brengen die, op de voorgemelde wyze t,
naar hunne Hutten toe; alwaar zy dezelven diep
in ’t Water leggen, om van het Ys niet verhinderd
te worden. Vervolgens blyven zy den
geheelen Winter daar binnen, haaiende van tyd
tot tyd ftukken Houts o p ,' daar zy de Baft af-
kaauwen, en het Hout ten deele gebruiken tot
Spaanderen voor hunne Legeritee, o f ook onï
dezelve en de Dammen hier en daar, als’tnoo-
dig is , te herftellen. Wanneer het vroeg in ’t
Voorjaar zagt Weer wordt en hun Voedzel begint
te ontbreeken,- gaan zy wederom groen
Hout in de Boffchen haaien; doch, zo het lang
befiooten Water en zeer fterk vriezende blyft,
behelpen zy zig met het zagtfte Hout teeeten.
Aan het uiterfte van den Oever, daar de Hut
is, heeft de Bever maar een enkel Pad, dat
ónder Water loopt: verder opwaards heeft hy
wel tien Paden, die hy ruim en fchoon houdt.
Zya
Zvh meeften arbeid verrigt hy by n a g t, hou-1. Afdeel.
tiende over dag zig ftü , uitgenomen op zeer XXVIU
eenzaame plaatfen , daar hem geen M e n f c h e n ^ .
ftooren; alzo hy daarby dag Uitgaat en werkte
doende bok altyd zyn Gevoeg buiten zyn Woo-
ning. In ’t zwemmen ën onder Water duiken ;
plompt hy zeer fterk , met zyne lange breedd
en ftyve Staart ; houdende zig de eerfte maal*
dat hy onder gedooken is, vry lang onder,.doch
vervolgens maar aan de oppervlakte van het
Water.
Uit de gèmelde Manier van Huishouding is Manier
ligtelyk op te maaken, dat deeze Dieren n i e t j e te
gemakkelyk te betrappen zyn. Men kanze
Schieten, ö f met Netten en Strikken ó f in Vallen
vangen , ó f in de Byten dood flaan. Het
Schieten is zeer verdrietig, om dat men ’er zó
iang op loeren moet, en niet verzekerd kan zyn*
van ’er meer dan één te zullen treffen. Met Met Nct-
Netten is de gewoonlykfte manier , waar toeten‘
hien ’ér heeft met zeer wyde Maazen; ih ieder
van welken een Strik is van Paardehair. Aan
het Net zyn Oogen van T ouw , waar door een ander
fterk Touw loopt, dat wederzydsop den O ever
is vaftgemaakt aan Stokken, met een Schel-
letje daar aan; welks Geluid den Öppaffer te kennen
geeft, dat een Dier in ft Net gevangen j s ,
’ t welk dan te famen fchuift. ft Is wel gebeurd
, dat men vier Bevers te gelyk met zulk
een Net ving. In den Zomer , wanneer ’t iri
Swèedèn en Noorwegen de tyd is van de Bevers