doch de gemelde Akademiften agten dit onwaar-
fchynlyk.
Het D ie r , ’t welk zy ontleedden, hadt de
langte van twee en een halven, de hoogte van
anderhalven V o e t; een Staart van agt Duiment
zo dat het in grootte als een rniddelfoort was
tuflchen den Luipaard en Kater. Het was on»
gemeen v e t , daar de Luipaarden volgens Gale»
.kus zeer mager zyn ; doch men vermoedde,
dat het in de Jongheid gelubd ware, dewyl ’er,
behalve de Roede, de voorftaande Klier en ‘x
Vleezig Uitwas in den Pisgang, geen deelen
der Voortteeling in gevonden werden. Het was
ros o f roodagtig over ’t geheele L y f , maar aan
den Buik, Keel en Pooten, witagtig, De Milt
geleek naar een Eikenblad, zynde, aan den
rand, op yerfcheide plaatfen ingekeept. Het
Hart was ronder en minder puntig, dan in vee*
le andere Roofdieren.
De Kat-Pard is fcherp van Gezigt en by»
zonder vlug in ’t hefpringen van kleiner Dieren,
gelyk Wezeltjes en dergelykep , die hem tot
Spyze flrekken, en waar op h y , even gelyk de
Katten, zit te loeren. De wyde Muil, fcher*
pe Tanden en Klaauwen, maaken hem tot een
jaeer vinnig Beeft,
(Ö) K a t met een lange Staart y hebbende zvoartag-, • tige Banden over ’ t L y f , drie in de langte op de
I, Afdeel.
XIV.
Hoofdstuk.
Katpard.
Ontleedkundige
Befchryving.
R u g en geflingerde flreepen op de Zyden.
D it
GO Felis Catidâ elongatâ, Auribus æqualibus.
Faun.
VI.
Valus,
Kater.
Dit is het D ie f, dat men gemeenlyk Kater, I, Afdeel,
en het Wyfje Kat noemt. L innaïüs hadt het XIV.
te vooren door het Kenmerk, dat de Ooren ge- STÜl^
lyk van rand zyn , van de voorgaande Soorten
uit dit Geflagt, en , door de langte der Staart,
van de volgende Oöderfcheiden, In '% Hebreeufch
wordt de Kat genoemd Catul, en Sehcmar o f
Schmara, in ’t Arabifeh Smar; de Italiaanfche
jSfaam is Qatta of Gatto, de Spaanfche Gato,
de Hoogduitfche Katz, de Engelfehe Gat, de ,
Kraniche Chat.
Men kan de Katten in ’t algemeen onderfchei- Verfcheb
den in Huiskatten én wilde Katten, welke laat-deoheden,
ften, volgens den Heer D aubenton, het oir-
fprongelyk Ras der eerften zyn. De Huiskatten
verfchillen van elkander, en van de wilde
Katten, byna niet, dan in de kleur en langte
Van het Hair, Onder de Huiskatten tekent hy
’er eene aan, die de Lippen ende Voetzool
zwart heeft; eene met hoogroode Lippen *, de
■ Spaanfche Katten, die ros zyn , met witte en
zwarte Vlakken ; de Karthuizer Katten , die
blaauwagtig z y n , en de Kat van Angora, die
het langfte Hair van allen heeft (*).
Wilde Katten worden ’e r , zo de Heer de Wilde
Büß-Katten.
Faun. Suec. p. 3. Syjl. Nat. p. 4. N. 6. Felis, vulgo
cCatus. Gesn. Quadr. 98. Aldrov. Qpadr. 565. Raj.
Quadr. 98. Felis Aldr. Digit. 564. JoNST.. Quadr.
180. Tab. 72. 3 (*y Zie de Uitgezogte Verhandelingen. II. Deel.
Bladz. 523, enz. , d -
I, Deu, n . Stvk,