jB È S C H R V' V I 8 6
I. Afdeel. ó f witagfcig Hair. Snytanden zyn ’e r, in ieder
x x . Kaak, twee langere om hoog, van elkander af
Hoofd- ftaande, onder twee, die byna aan elkander raa»
STlJk* ken. Hondstanden in de Bovenkaak vier we-
derzyds, klein, enby paaren afgezonderd ; in
de Onderkaak wederzyds drie, aan elkander raaiende
en fchuins naar vooren hellende. Vier
Kiezen , waar van de agterfte klein der dan de
drie anderen. In ’t geheel is ’t getal der la n den
zes-eh-dertig.
Ontleed- Verfcheide Ontleedkündigen hebben de in-
kundige wendige deelen van den Egel onderzogt. By
Befchry- B lasius vindt men daar van v y f o f zes Be-
fchryvingeh. W y zullen ons alleen ophouden
met die , welke de Leden van de Koninglyk
Franfche Akademie der Weetenfchappen geeven
van twee Egels , door hun ontleed, een Mannetje
en Wyfje. Onder de Huid vonden zy
een fterke Spier , die buiten twyfel dienen
óm dit Beeft zig rond të doen famentrek-
ken. De Darmen waren altemaal van gelyke
grootte en dikte , zonder Blinden Darm;
hebbende met elkander de langte van vier Voeten.
In het Darmfcheil vertoonden zig de Melk-
adertjes zeer wit en düidelyk; de Ontvangplaats
van de Chyl was wyd en vol. Het Galblaasje
was blaauw van kleur, en Eirond, zynde ge-
plaatft in ’t midden der twee bövénfte en groót-
fte Lobben van de zeven, daar de Lever in
was verdeeld. De Nieren waren een Duim lang,
Van Olyfkleur, de fegter meer naar den Kop
toe
V A N DE E G E L E N. 29$
toe dan de flinker. De Waterblaas vondt j t Afdeel.
men klein.
In ’t byzonder hebben deeze Ontleedkündigen s^ FD-
geletop de geftalte der Teeldeelen; te meer, Dee,ender
dewyl, zo Aristoteles w il, de Egel onder Voomee-
alle Viervoetige Dieren , die een volkomen en ling.
levendig Jong ter wereld brengen, het eenigfte
z y , ’ t welk de Ballen binnen ’t L y f beflooten
draagt, gelyk de Vogelen. Men vondt ze dus,
hebbende een zeer grooten Opperbal, niet afge.-
fcheiden van den Bal, gelyk in het Stekelvarken,
maar in de geheele langte aan den Balge-
hegt. Deeze Opperbal, grooter dan de Bal,
ontfing de Voorbereidende Zaadvaten, in vier
takken verdeeld, welke daar afzonderlyk werr
den ingeplant, van het onderfte tot aan de helft
der langte, en de Afvoerende Zaadvaten kwamen
tot het bovenfte van den Opperbal uit.
De Bal en zyne Zaadvaten waren aangehegt en
als opgehangen in den Buik, door middel van
een Band dien men een Opfchortende Spier zou
mogen noemen; Ris Vleezig lchynende na*
by den Bal en met veele Vaten doorweven,
breidende zig zydewaards uit, op de wyze der
breede Banden van de Lyfmoeder, zo dat zy
naar de Wieken van een Vledermuis geleekeu.
Aan de zyden van de Blaas yondt men groote
Klieragtige Beurfen, geel van kleur, en de Vooro
n d e r s , een weinig laager, waren ook zeer
groot. De Heer du Verney heeft in het
W y f je , langs de Scheede heen, verfcheide Klie-
I .D bkl. I IS tuk. T 4 reQ