242
I. Afdeel.zoeken, daar. het de Eijeren uithaak. Dus:
XVII. hadt het ook veel' vermaak in Eijeren, daar
Hoofd- na dezelven .eenige maaien in de Planden
STUK*
_ * . omgerold te hebben , eindelyk een Gat in maak- Coati, 0
te , en ’er alles uitflurpte. Wanneer hetzelve
Hoenderen te naa kwamen, greep het die aan
beet ze den Kop af en zoog -er het Bloed uit;
ontziende zelfs geen Paauwen. Het kon ver-
draagen dat Kinderen en Honden met hem
lpeelden, doch niet, dat men hem droeg of van
den Grond opligtte. Ook was het Dier zeer eigenzinnig,
willende, wanneer aan het T ouw , daar
het aan valt was.,, getrokken werdt, niet-voortgaan,
en, wanneer men het opnecmcn wilde;
weerde het zig met de Tanden en Klaauwen;
knorrende als een Beer. Men wik geen raad;
om het van zyn ftuk af te brengen, o f iets ,
dat het geroofd hadt, ’t zy levendig o f levenloos,
te ontneemen, tot dat men eindelyk be-
vondt, dat het prikkelen met Varkens-borftels
hem onverdraaglyk ware. Dit werdt gevaliig
ontdekt, terwyl men bezig was een Kamer te
koffen en federt hieldt men hem maar,.als hy
aan de Rokzakken ofaan.eenLaadekwam, den
Stoffer voor de Neus; waar op het Dier aan*
ftonds, als o f hem de Vyand naderde, te rug
week.
Lighaams- Na dat deeze Byzonderheden van den Coati,
geftake. d o o r
( * ) Ïïau. 3J&atr. fceï W il*
t e f i fd j . ^ f iö a n ö ï . 174 0 . p. 500.
dóór den Heer L inNjEös , in de Verhahdelin-1. Afdeel;
gen der Koninglyk Sweedfche Akademie waren xvit.
uitgegeven , zo heeft de Pleer Roloff een STUK_
nadere Befchryving opgefteld van dit Dier, Coati,
welke in de ftukken der Akademie van Berlyn
geplaacft is ( f ) . Hy rekent, dat hetzelve Pon-!
regte gebragt wordt tot het Geflagt der Beeren,
als niet alleen in de uitwendige gedaante, maar
ook ten opzigte der inwendige deelen, groote-
lyks van dezelven verfchillende: weshalve hy
oordeelt, dat anderen het, met meer reden,
onder de Voflcn geplaatft hebben. De Heer
LiNNACtfs , ondertuflchen, vondt, behalve dé
Merktekenen van dit Geflagt, veel overeen*
komft van den Coati met de Beeren; zo in de
Geftake, als in ’t overendftaandéHair, hetloo-,
pen op de AgterpooCen, het aangrypen met de
Voorpooten, enz.
Niet weinig zweemt oók dit Dier naar den De Schafu
Beer, ten aanzien van de Schaft, die het merk-'
waardigfte in de Coati i s , volgens L inn^us.
Hy vondt dit Lid naar de grootte van ’t Lig-
haam zeer lang , nederwaards krom geboogen,
en geheel van Been: het hadt de dikte'van een
Schryfpen, was rond van boven, aan ’t end
ftomp en gefpleeten, gelykende een Koe-Poot, en
hebbende aan den onderkant een dun Buisje, ’t
welk niet in ’t Been vervat, maar met een dunne
( t ) Hifi. & Mem. de l'Acad. de Bcrlitt, de 1 7 5 6 ,
p. 149..